Samenvatting van de filosofie van het Hellenisme

In deze serie hebben we de belangrijkste typisch Hellenistische filosofische scholen behandeld: de Cynici, het radicaal Hedonisme, het meer gematigde Epicurisme, de vroege Stoa en de Sceptici. Om het af te sluiten hierbij een samenvatting, waarmee we de hele filosofische discussie van het vroeg-Helleense tijdperk kunnen overzien. Daarbij zullen we ook de filosofieën van Plato en Aristoteles in het overzicht meenemen, want de door hen gestichte scholen zijn ook in de Hellenistische tijd van groot belang. Maar eerst wat meer over de Helleense beschaving.

De Helleense samenleving

In de periode voor het Hellenisme was de Griekse polis een belangrijke entiteit waaraan de Grieken hun identiteit ontleenden. De filosofieën van filosofen uit die tijd, zoals als Plato en Aristoteles, spiegelen zich aan deze polis: de stadstaat en zijn politiek staat in de filosofie centraal. In de Hellenistisch tijd werd de stadstaat echter overvleugeld door de nieuwe Hellenistische rijken, die weliswaar geregeerd werden door Griekse elites, maar veel grootschaliger waren. Daarbij verloren de stadstaten waar ooit de directe democratie gevestigd was ook deze eigen politieke vorm. De hoofdsteden van de Hellenistische rijken groeiden daarbij tot veel groter dan de Polis ooit geweest was, en daardoor vormden zij geen eenheden meer waar mensen hun identiteit aan ontleenden.

Met het wegvallen van de kleine gemeenschap als culturele kern werden de mensen meer naar binnen en naar zichzelf gekeerd. De cultuur ten tijde van de stadstaten werd in die tijd met een opvallende nostalgie verheerlijkt, maar ondertussen was er wel een nieuwe culturele bloei. In de kunst verschoof het accent van de mythologie naar de mensen, wat in de literatuur leidde tot de uitvinding van avonturenroman en de eerste kunstuitingen waarin de echte romantische liefde tussen man en vrouw bezongen wordt. Het gezin werd een belangrijker element in het maatschappelijk leven dan deze ooit geweest was. De beeldhouwkunst van de Helleense tijd kenmerkt zich door een grote liefde voor realisme en detail, en ook de architectuur nam een nog hogere vlucht dan deze in de Atheense tijd al had genomen. Tenslotte ontwikkelden in de Helleense periode wetenschappen als wiskunde, astronomie, natuurwetenschappen, geologie en geneeskunde zich sterk, en boekte de technologie een grote vooruitgang.

Dit was de wereld waarin de filosofen rondliepen die we tot nu toe bekeken hebben, en het is dan ook vooral een teken des tijds dat zij meer dan hun voorgangers bezig waren met de zoektocht naar het persoonlijk geluk, en zich minder bezig hielden met politiek en metafysica.

Verschillende vormen van geluk

EpicurusIn de tijd van het Hellenisme liepen er zoals we zagen veel filosofen rond die Cynici genoemd werden. Dit waren rondtrekkende filosofische kluizenaars die vooral provoceerden, met als doel de maatschappij en beschaving ter discussie te stellen, die volgens hen de mens afleidden van zijn natuurlijke staat van zijn. Zij lieten zich losjes inspireren door filosofische rebellen uit het verleden: zoals Heraclitus, die het leven als kluizenaar en ‘volgens de natuur’ promootte, Socrates, de eeuwige criticaster, en de Cynische filosofen Diogenes, de kruikbewoner, en Crates, de linzeneter. Het geluk ligt volgens de Cynici in het terugkeren naar het simpele animale bestaan.

De hedonistische filosofen komen zoals we zagen grofweg in twee soorten. De Cyreense school van Aristippos was de meest radicale hedonistische school. Voor de Cyreense school staat ‘plezier’ hoger dan ‘geluk’: het laatste is slechts een afgeleide van het eerste. Aristippos rechtvaardigde dit idee met een zeer sceptische houding tegenover kennis. Hij vertrouwt liever op het gevoel.

Een meer gematigd hedonist was Epicurus. De wereld is volgens hem een product van toevallige botsingen van atomen, en dat is volgens de Epicuristen een goede reden om niet verder te zoeken naar een zin van het leven. Ook Epicuristen vertrouwen op het gevoel. De rede leert ons echter gevoelens tegen elkaar af te wegen en berekenend op te treden. Om gelukkig te zijn is het volgens hen maar beter als we niet teveel ambities koesteren, en een gematigd en teruggetrokken bestaan leiden.

En dan de Stoïcijnen. Zij verschillen fundamenteel met Epicurus in hun overtuiging dat er juist géén toeval bestaat. Alles wat gebeurt, gebeurt volgens hen uit noodzaak. Alles hangt samen met alles. Zij stellen dat de natuurwetten redelijk zijn, en daarmee fundamenteel begrijpelijk. Volgens de vroege Stoïcijnen is de zoektocht naar kennis de weg naar het geluk. Zij trekken zich niet terug zoals Epicurus: zij willen de hele wereld begrijpen en haar zo leren te accepteren zoals zij is. Om de wereld te kennen zoeken zij hun heil bij de logica en de wetenschap.

De Sceptici tenslotte stellen dat ieder oordeel tot teleurstelling leidt, en dat oordelen afleidt van de werkelijke zoektocht naar het geluk.

De Helleense stromingen die we zojuist bespraken lieten zich inspireren door andere voorgangers dan Plato en Aristoteles, die zich vooral lieten inspireren door filosofen als Parmenides en Pythagoras, filosofen die zochten naar een onveranderlijke waarheid achter de verschijnselen. De Cynici, de Hedonisten, de Stoïcijnen en de Sceptici zijn filosofen die uitgaan van een veranderlijke wereld. In deze filosofieën wordt met name Heraclites veel aangehaald. Socrates wordt vaak als voorbeeld gezien, maar voor de Helleense filosofen vervult Socrates vooral zijn functie als grote twijfelaar. Zij zien hem niet in de rol van moralist die op zoek is naar Het Goede, de rol die hij in de filosofie van Plato speelt. Ondertussen bleven in de Hellenistische tijd ook de Platoonse Academie en het Lyceum van Aristoteles zeer invloedrijk.

Maar ook al gingen de filosofen van die scholen uit van het geloof in een achterliggende hogere vaste waarheid, het waren zelf geen statische
bewegingen.

De Platoonse Academie

Plato-1Vooral de Platoonse school heeft zeer sterke ontwikkelingen doorgemaakt. Plato stelde dat een mens het geluk kon bereiken door zich te wenden tot de wereld van de abstracte vormen, met behulp van rationele kennis. Wat alle Platonisten bindt is dat ze geloven in het absolute goede, dat door de ratio te kennen, of in ieder geval te benaderen valt. Wie de kennis van het goede heeft, is gelukkig.

Maar de Platoonse school bewoog zich in de tijd van het Hellenisme meer en meer in de richting van het scepticisme. We hadden al een voorbeeld van gezien met Carneades, in de vorige aflevering, die de geschriften van Plato opvatte als een oefening in dialectiek en pragmatische kennisverwerving.

In de tijd van de Romeinse keizers, vijfhonderd jaar later, ging het Platonisme weer de compleet tegenovergestelde richting op, en verwerd het tot een aparte filosofie: het Neoplatonisme. Hierin werd Plato zijn filosofie gemixt met inzichten uit de Stoa en de leer van Aristoteles, maar ook met invloeden uit mystieke stromingen, waaronder maar zeker niet alleen christelijke mystieke stromingen. Kennis van het hogere wordt in het Neoplatonisme verkregen door de religieuze ervaring, die volgt op een combinatie van rationele studie en meditatie. Overigens meenden de Neoplatonisten dat zij de juiste interpretatie van de filosofie van Plato gevonden hadden en noemden zij zich gewoon Platonisten.

In de Hellenistische tijd echter nam het Platonisme meer en meer een kritische rol in: zij bekritiseerden de Stoïcijnen met hun stelling dat de mens niet zou kunnen dwalen, en ontwikkelde zich zo richting scepticisme.

De peripatetische school

Aristoteles-1Ook de Aristoteliaanse school, ook wel de Peripatetische school genoemd, naar de Peripatos, de overdekte wandelgalerij waarin Aristoteles gewoon was wandelend les te geven, kende een ontwikkeling.

Aristoteles zelf stelde dat het geluk uiteindelijk lag in zelfverwerkelijking. Het doel van de mens was te groeien in de hogere mens-vorm. Volgens Aristoteles is iedere verschijning een streven naar een bepaald doel. Aristoteles’ leerling Theophrastus stelde echter vragen bij de neiging van Aristoteles om alles te beschouwen als doelgericht. De hele teleologische visie van het denken van Aristoteles, zoals het denken in dat alles naar een einddoel streeft genoemd wordt, raakt in zijn school naar verloop van tijd achterop.

De volgelingen van Aristoteles vonden in de leer van hun leermeester echter ook een duidelijk meer pragmatisch beeld van hoe een mens gelukkig dient te worden: in het zoeken naar het juiste evenwicht tussen tegengestelde emoties dat Aristoteles bepleitte. Zo zoekt de Peripatetische school in de Helleense tijd naar het wijze midden tussen bijvoorbeeld overmoed en lafheid, tussen dolheid en zwartgalligheid. Extreme emoties zijn verkeerd, in het midden ligt de wijsheid.

Naast dat de Aristotelische school zich in de Hellenistsiche tijd meer richtte op de deugdenleer dan op het concept van zelfverwerkelijking, hield zij zich vooral bezig met het beoefenen van de logica en de beschrijvende wetenschap.

Het Helleense filosofische debat

Zeno-1De Helleense filosofie is te begrijpen als een continu debat tussen al de genoemde stromingen. De meeste filosofen verklaarden zich tot volgeling van één stroming, en stelden zich behoorlijk onverzoenlijk tegenover andere stromingen op. Door de vertegenwoordigers van de verschillende scholen werden vervolgens heftige polemieken en debatten gevoerd. Deze debatten dienden om de theoretische verschillen tussen de scholen uit te diepen. Absurde stellingen als “kan een mens gelukkig zijn op de pijnbank” werden daarbij serieus behandeld. De Stoïcijnen en de Platonisten vonden van wel, de Epicuristen waren tegen, terwijl de Sceptici alle beweringen van al die anderen belachelijk maakten. Ondertussen hadden de volgelingen van Aristoteles en de Stoïcijnen vette meningsverschillen over wat logica was.

Je zal misschien vinden dat al deze stromingen toch ook veel overeenkomsten hebben. Maat houden, soberheid, evenwicht zoeken: dit zijn zaken die bij de meeste van deze filosofen sterk terugkomen. Op zich niet zo gek, want dit zijn waarden die in de Griekse cultuur sowieso als deugd beschouwd werden. En daarbij is het opvallend dat ook de zoektocht naar het geluk voor al deze filosofen de centrale vraag is. Ze mogen in hun meningen over hoe dat geluk te bereiken valt vaak sterk verschillen, hun onderwerp blijft hetzelfde. Ondanks de felle debatten zit er in de filosofie van het Hellenisme dan ook een sterke gemeenschappelijke lijn.

Het mag mensen daarom verwonderen dat die filosofische scholen zo onverzoenlijk tegenover elkaar stonden, en niet eerder zochten naar de grootste gemene deler en elkaar opvatten als aanvullingen. Voor wie zich daar zelfs aan ergert, is er goed nieuws. Terwijl de Epicursten met hun vrienden zaten te filosoferen in hun tuinen, de Stoïcijnen en de Sceptici erop los debatteerden met de volgelingen van Plato en Aristoteles, en hier en daar nog een irritante Cynicus opdook om iedereen belachelijk te maken, werden de Helleense rijken in toenemende mate bedreigd door een opkomende macht in het westen: die van de Romeinen. De Romeinen hadden een meer praktische benadering van de filosofie dan de Grieken. Zij zagen minder nut in theoretische debat dan in praktische toepassing van filosofie. Zij hadden dan ook minder moeite met het combineren van de inzichten van de verschillende scholen. Daaruit kwamen dan weer de latere filosofische scholen voort, zoals het Platonisch Scepticisme dat we de vorige aflevering al zagen, de Midden-Stoa die we de aflevering daarvoor al aangestipt hadden, de nog niet genoemde Eclectici, later de late Stoïcijnen, en tenslotte, nog veel later, het Neoplatonisme. Deze stromingen zijn alle te begrijpen als mengvormen van eerdere Helleense scholen. Het enige echt nieuwe element in deze filosofieën is een stukje mystiek, dat mettertijd over kwam waaien met verschillende religieuze stromingen uit het Oosten, wat pas naar voren komt in de late Stoa, en tot wasdom komt in het Neoplatonisme.

We kunnen dus rustig stellen dat in de Hellenistische tijd de grond werd gevormd voor de latere filosofie. Daarom is deze filosofie ook zo een belangrijk voor de filosofische geschiedenis, en daarom is het jammer dat in veel overzichten van de filosofie de cynici, de hedonisten, de stoïcijnen en vooral de sceptici meestal maar als voetnoot behandeld worden. Zeker omdat deze filosofen, die vaak een fundamentele scepsis combineerden met een mechanische vorm van denken die ook in onze tijd in zwang zijn, ook interessant zijn voor onze tijd. De vroeg-Hellenistische filosofie vormt een filosofische cultuur waarin fundamentele inzichten over de mens, maatschappij en de natuur tegenover elkaar worden geplaatst, en direct gerelateerd worden aan de vraag wat het best is voor ons welzijn. Daarom zijn deze filosofen de moeite van het bestuderen waard.

Stoïcijnse logica (oftewel: speelt God met dobbelstenen?)

Een serie over de belangrijkste filosofische stromingen van het vroege Hellenisme – de tijd na Alexander de Grote en voor de opkomst van de Romeinen – waarin verschillende rijken bestuurd door Griekse elites het hele Midden-Oosten, Griekenland en Zuid-Italië beheersden. We bekijken daarbij hoe de filosofen zich tot elkaar verhielden. In deze aflevering: de vroege Stoïcijnen na Zeno.

De vorige aflevering zagen we hoe Zeno de Stoïcijn niet alleen een puur materialistisch wereldbeeld had, zoals ook de Epicuristen, maar daarnaast ook een puur deterministisch wereldbeeld aanhing. Zeno concludeerde uit zijn determinisme dat de wereld één geheel vormt, dat luistert naar wetten, die volgens hem fundamenteel logisch moeten zijn.

Zeno’s leerling Cleanthes zette de school, die ‘de Stoa’ genoemd werd, voort. Hij voegde er niet veel nieuwe dingen aan toe. Zijn leerling Chrysippos echter schreef meer dan honderd boeken, en is uiteindelijk de geschiedenis ingegaan als degene die het Stoïcisme verder vorm gaf. Hij is daarmee samen met Zeno de belangrijkste filosoof van de vroege Stoa. Hoe gaven zijn volgelingen die Stoïcijnse filosofie praktisch handen en voeten?

De negatieve emoties ontmaskerd

De Stoïcijnen wordt soms emotieloosheid verweten, maar er is geen Stoïcijn die dingen als blijdschap en zelfs genot fundamenteel zou veroordelen. De strijd van de Stoïcijnen betreft vooral die tegen de negatieve emoties. Maar wat is een negatieve emotie? Volgens Chrysippos berusten negatieve emoties op fouten in onze redeneringen. Iemand ziet dat iets gebeurt, en is daar niet tevreden mee. Hij zegt dus eigenlijk dat het anders had moeten zijn.

Volgens de Stoïcijnen kunnen wij die negatieve emoties tegengaan door na te gaan hoe de dingen ontstaan zijn. Dan zien we dat dat wat gebeurt een noodzakelijk iets is. En over een noodzakelijk iets kan men volgens Chrysippos onmogelijk boos of kwaad zijn. Als wij kortom kennis hebben van wat staat te gebeuren, zijn we onze negatieve emoties de baas.

Dit klinkt allemaal nogal abstract, daarom een voorbeeld. Stel dat ik zit te wachten op een vriendin met wie ik om acht uur heb afgesproken. Het is half negen en dan word ik Nederlander zijnde natuurlijk al ongeduldig. Om negen uur ben ik narrig, en om half tien ben ik zelfs kwaad. Om tien uur gaat mijn telefoon met haar nummer en zwaar geïrriteerd neem ik op… waarna mij wordt meegedeeld dat mijn vriendin op weg naar mij is omgekomen in een auto-ongeluk.

Welke emoties mij dan ook bespelen, mijn kwaadheid – een negatieve emotie – is in één klap verdwenen. Het enige wat ik dus nodig had om mijn kwaadheid weg te krijgen was kennelijk meer informatie. En zo geldt dat voor iedere negatieve emotie.

Twee soorten mensen

Chrysippus

Chrysippus

De vroege Stoïcijnen waren zeer streng in de leer. Zij stelden dat er eigenlijk maar twee soorten mensen zijn: de wijze en de dwaas. Dit is een zwart-wit onderscheid: er is geen verschil tussen een beetje dwalen en volkomen dwaas zijn. Iedereen die dwaalt is even slecht af. Chrysippos verduidelijkte dit met de volgende metafoor: als een mens tien centimeter onder water ligt of tien meter, dat maakt niets uit – verzuipen doet hij in beide gevallen toch.

Terug naar mijn voorbeeld: de kritische lezer heeft natuurlijk opgemerkt dat ik misschien wel van mij woede, maar nog niet van al mijn negatieve emoties af ben. Integendeel. Ik heb extra kennis gekregen en daardoor is mijn kwaadheid weliswaar verdwenen, maar nu heb ik verdriet. Maar dit verdriet is er echter omdat ik niet accepteer dat het overlijden van mijn vriendin kennelijk een noodzakelijk gebeuren was. Ik zie het als een rampzalige toevalligheid en daarom ben ik nog steeds ongelukkig. Ik zal pas ‘genezen’ als ik alles accepteer zoals het is, het hele wereldgebeuren, en niet slechts een deel ervan.

Dit klinkt natuurlijk als een machtige strijd, en geen van de vroege Stoïcijnen heeft dan ook van zichzelf aangegeven dat hij de staat van de absolute wijsheid en daarmee het geluk bereikt had. Maar toch was dit voor de Stoïcijnen geen reden om bij de pakken neer te zitten. Als negatieve emoties berusten op een gebrek aan kennis, stelden zij, dan is de beste strategie om gelukkig te worden: het vergaren van kennis.

En over het vergaren van kennis waren de Stoïcijnen gelukkig voor hen een stuk optimistischer dan de filosofen die we in deze serie voor hen hadden besproken. Volgens de Stoïcijnen is de wereld zoals we zagen fundamenteel logisch. Omdat de mens een deel van de wereld is, zo redeneerden de Stoïcijnen, moet ook de mens fundamenteel doordrongen zijn met dezelfde rede. Dit gelukkige verschijnsel betekent dat hij met behulp van zijn rede dan ook in staat is fundamentele kennis van de wereld te verkrijgen.

De vroege Stoïcijnen richtten zich daarom op de wetenschap, en op de logica. Maar in het soort logica dat zij toepasten verschilden zij fundamenteel van insteek met eerdere filosofische scholen die zich daarmee bezig hielden.

Een ander soort logica

Aristoteles

Aristoteles

Eerder waren de Platoonse Academie en vooral het Lyceum van Aristoteles dé autoriteiten op het gebied van wetenschapsfilosofie en logica. Wat die beide scholen bindt, is dat zij geïnspireerd door hun voorganger Parmenides naar de essentie der dingen zochten, naar een onveranderlijke waarheid achter de veranderlijke verschijnselen. Plato deed dat door te vertrouwen op de ratio. Aristoteles vertrouwde meer op de waarneming. Daarin zit tussen die twee filosofen trouwens het grote verschil. Maar beide waren zij typische dualisten: er staat volgens hen een onveranderlijke geestelijke wereld achter de wereld van de materiële verschijnselen. En die onveranderlijke wereld van essenties proberen zij met hun filosofie te ontmaskeren.

Het klassieke en overbekende voorbeeld van de Aristotelische logica is: ‘Als Socrates een mens is, dan weten we dat hij sterfelijk is, want mensen zijn sterfelijk’. Met dit voorbeeld zien we perfect hoe Aristoteles probeert door middel van logica de essentie van zaken te begrijpen. Deze logica is gericht op classificeren: ze richt zich op de relatie tussen het algemene (de mens) en het bijzondere (Socrates). Daarmee beschrijft zij het wezen der dingen, de essentie van de verschijnselen.

De Stoïcijnen hadden echter hele andere uitgangspunten. Zij waren zoals we de vorige aflevering zagen niet zozeer geïnspireerd door Parmenides, maar door diens tijdgenoot Heraclitus. En volgens Heraclitus is het kenmerk van de verschijnselen juist dat ze veranderlijk zijn. De Stoïcijnen richtten zich daarom niet op het Zijn, maar op het Worden. Zij zochten niet naar de onveranderlijke kenmerken van de dingen, maar naar de logica achter de samenhang van gebeurtenissen. En daarom ontwikkelden de Stoïcijnen een eigen vorm van logica: de propositielogica.

De propositielogica vertaalt oorzaak-gevolg relaties naar als-dan relaties tussen simpele uitspraken: Als dit wel of niet gebeurt, dan gebeurt dat wel… of juist niet. Alles valt volgens de Stoïcijnen terug te voeren op als-dan relaties. Door de keten van oorzakelijke reacties in kaart te brengen probeert de propositielogica van de Stoïcijnen de natuurlijke gang van zaken te begrijpen. Want begrip van de samenhang der dingen leidt volgens de vroege Stoïcijnen vanzelf tot acceptatie van het zijnde. Wie alles weet, kan vrede vinden met het bestaan.

De vroege versus de latere Stoïcijnen

Posidonius

Posidonius

Misschien dat een aantal lezers zal vinden dat de vroege Stoïcijnen met hun 1-2-3’tje van negatieve emoties naar kennis een belangrijke stap in het emotionele proces overslaan. Ze zullen vinden dat het één ding is om alles te kennen, maar dat dit nog niet hetzelfde is als alles zomaar accepteren. Kennen en accepteren zijn voor veel van ons twee totaal verschillende dingen. Terug naar ons eerdere voorbeeld: ook al kon ik de dood van mijn vriendin al jaren voorspellen en is het voor mij een volkomen logisch gevolg van eerdere gebeurtenissen dat zij sterft, dan nog kan ik er toch wel verdrietig om zijn?

Dit is een onderscheid dat in de vroege Stoa nog geen rol speelt. De Stoa valt uiteen in de vroege Stoa, die wij zojuist bekeken, de midden-Stoa en de late Stoa. Voor de vroege Stoïcijnen vallen kennis en acceptatie daadwerkelijk samen. Daarbij maakten zij zich sterk voor de veronderstelling dat de menselijke kennis onfeilbaar is.

Maar ook de sprong van de logische wereld naar een brein dat die fundamentele logica ook snapt is natuurlijk wat al te snel gemaakt. Soms bleek de Stoïcijnse filosofie met zijn weinig kritische blik tegenover het menselijk denken dan ook vatbaar voor zeker door onze ogen dubieuze methoden van kennisvergaring, zoals waarzeggerij. In de midden-Stoa waren er echter denkers als Posidonius, die beïnvloed door met name Plato rekening hielden met het mogelijk falen van het brein, en daarmee aandacht gaven aan psychologische aspecten. De midden-Stoa kenmerkt zich doordat de Stoïcijnse denkers de Stoïcijnse denkbeelden vermengden met uitgangspunten uit andere filosofieën, zoals bijvoorbeeld dus het Platonisme. Dit waren Griekse denkers die in Rome leefden, en de Stoa feitelijk geschikt maakten voor het Romeinse denken.

Uit de midden-Stoa ontwikkelt zich vervolgens de filosofie van de late Stoa, die haar bloei had in de eerste periode van het Romeinse keizerrijk. Dit waren Romeinse denkers die helemaal niet zoveel hadden met het starre kennisdenken van de vroege Stoïcijnen. Zij richtten zich juist op dat moeizame proces van de acceptatie. Waar hun voorgangers als Chrysippos en ook Posidonius zich vooral richtten op de wetenschap en de logica, richtten zij zich op de emoties zelf. De Stoa wordt daarbij een soort meditatieve oefening in het leren-accepteren van de dingen zoals ze zijn.

God gooit niet met dobbelstenen

Vroege Stoa of late Stoa, het gaat er in de Stoïcijnse filosofie uiteindelijk om vrede te vinden met een volkomen deterministisch wereldbeeld. Die deterministische wereld is voor een Stoïcijn een gegeven. We kunnen echter bedenken dat de meeste andere filosofen die we in deze serie zagen hier met hun relativisme hun vraagtekens bij zetten, en dat deden ze dan ook. De Epicuristen, tijdgenoten van de Stoïcijnen, verschilde op dit punt zoals we zagen fundamenteel van de Stoïcijnen, omdat hij nu juist uitgaat van het fundamentele toeval.

Het is een interessante vraag om nog eens bij stil te staan: Is de wereld een gesloten geheel van samenhangende gebeurtenissen die simpelweg moeten gebeuren, of is er, hoeveel samenhang we ook kunnen ontdekken, ondertussen nog altijd sprake van meerdere mogelijkheden, van toeval?

Deze tegenstelling komt in de moderne tijd terug in de discussie tussen de natuurkundigen Einstein en Bohr. Zoals veel natuurkundigen was Einstein op zoek naar de fundamentele wereldwetten. Zijn relativiteitstheorie, hoe moeilijk ook, is een deterministische theorie. Einstein zocht naar een fundamentele code achter de verschijnselen. Maar tijdens Einstein zijn leven had ook de kwantummechanica zijn opkomst. Deze wetenschap gaat juist uit van de onvoorspelbaarheid van materie, en stelt wetten op die uitgaan van kansberekening.

De natuurkundige Niels Bohr, een belangrijke denker van de kwantummechanica, stelde daarbij dat deze onvoorspelbaarheid niet zozeer een kenmerk was van zijn manier van natuurkunde bedrijven, maar dat dit toeval een fundamenteel kenmerk van de wereld moest zijn. Dit ging Einstein echter te ver. ‘Ik ben ervan overtuigd dat God niet met dobbelstenen speelt’, was de beroemde beeldspraak die hij hiertegen vaak als verweer gebruikte. Hiermee verwees Einstein niet naar de christelijke of Joodse God (wat soms gedacht wordt), maar naar een wereldwet die hij veronderstelde, zoals die ook voor hem verondersteld werd door de Stoïcijnen. De wereld als een logisch te begrijpen geheel.

Wie heeft gelijk? Uiteindelijk weten we het niet. Het is Einstein aan te prijzen dat hij door de manier waarop hij zijn stelling naar voren bracht gelijk onderstreepte dat zijn overtuiging uiteindelijk een geloof is, en geen kennis. Toeval of determinisme, er is geen bewijs voor. Het determinisme heeft ons veel kennis gebracht, misschien dan wel geen fundamentele kennis, maar dan toch wel veel praktische kennis, en van de verlichting tot in de twintigste eeuw was het mechanisch determinisme dan ook het overheersende wereldbeeld. Maar met de kwantummechanica lijkt de stand weer 1-1. En 1-0 voor de laatste Helleense filosofische stroming die we in de volgende aflevering zullen tegenkomen: die van de Sceptici.

Deze post verscheen eerder op Historiek.net en Sargasso.nl. Een Engelse versie verschijnt tzt in Ancient History Magazine.  

Zeno de Stoïcijn

Een serie over de belangrijkste filosofische stromingen van het vroege Hellenisme – de tijd na Alexander de Grote en voor de opkomst van de Romeinen – waarin verschillende rijken bestuurd door Griekse elites het hele Midden-Oosten, Griekenland en Zuid-Italië beheersden. We bekijken daarbij hoe de filosofen zich tot elkaar verhielden. In deze aflevering komen we de stichter van school van de Stoïcijnen oftewel de Stoa tegen: Zeno de Stoïcijn.

Kalmte en soberheid

Het woord ‘stoïcijns’ staat in onze taal voor “onbewogen”. Dit woord is afgeleid van de stoïcijnse filosofie. De stoïcijnse filosofen staan er dan ook om bekend dat ze pleitten voor een onbewogen leven, door het vermijden van al te heftige emoties. Maar zij waren zeker niet de enige filosofen die in de Hellenistische tijd en daarvoor pleitten voor een dergelijke levenswijze. Ook Plato vond dat de geest zich van emoties maar niet zoveel moest aantrekken. Emoties horen volgens hem bij het lichaam. Plato’s leerling Aristoteles pleitte voor een evenwichtig leven: extreme emoties keurt hij daarom af. En we zagen dat ook Epicurus, een filosoof van het genot, uiteindelijk pleitte voor kalmte en soberheid, omdat na wijn de kater komt. Het wantrouwen van heftige emoties was dan ook een kenmerk van de gehele Griekse cultuur. Alleen Aristippos, die we twee afleveringen terug bespraken, week hiervan af.

Kalmte en soberheid zijn dan ook niet door de Stoïcijnen uitgevonden, en het is ook niet waarin de Stoïcijnen zich van andere Griekse filosofen onderscheiden. Maar waarin dan wel? We zullen het zien als we de eerste stoïcijn gaan volgen. De stichter van de Stoa is Zeno. Om hem van zijn eerdere naamgenoot Zeno van Elea te onderscheiden noemen we hem ‘Zeno van Citium’, of simpelweg ‘Zeno de Stoïcijn’.

Zeno

Zeno komen we tegen in Athene ten tijde van Epicurus, ongeveer 300 jaar voor Christus. Hij wordt omschreven als een lange, dunne, getinte en – weinig verrassend – sobere man. Hij was lichamelijk niet sterk, en wordt omschreven als nors, teruggetrokken, kort van stof, en gierig. Desondanks werd hij in Athene alom gewaardeerd als een buitengewoon respectabel burger, en een wijs man. Zeno was zo’n soort persoon waar niets op aan te merken viel. Hebberigheid en arrogantie waren hem volkomen vreemd. Athene was niet zijn geboortestad. Hij was zoals zijn nickname al doet vermoeden geboren in Citium, een stad op Cyprus die destijds onder de heerschappij van Athene viel, maar door Feniciërs werd bewoond. Daar werd hij koopman, en begon te varen. Door een schipbreuk belandde hij vervolgens in Athene. In Athene raakte hij zo onder de indruk van de verhalen over Socrates die hij las, dat hij besloot een leraar te zoeken en zijn verdere leven te wijden aan de filosofie.

Omdat hij meende dat de Cynici Socrates’ ware erfgenamen waren, omdat ze het meest sober waren, ging hij in de leer bij de cynicus Crates. Van alle filosofen waren de Cynici met hun totale aversie van bezit misschien wel de koningen van de soberheid onder de filosofen toen: ze wezen in ieder geval iedere luxe af.

De aard van de Natuur

Crates de Cynicus was gesteld op linzen: eenvoudig voedsel dat voor hem symbool stond voor de eenvoud die de Cynici bepleitten. Hij raadde mensen aan om zich met linzen te voeden: goedkoop en eenvoudig voedsel. Omdat de Cynici nogal van het uitvoeren van stunts als statements waren, had Crates bedacht dat zijn leerling bij wijze van statement maar met grote potten linzensoep moest gaan rondsjouwen. Zeno voelde zich daarbij echter duidelijk opgelaten. De cynicus Crates lachte hem daarop uit. Een echte Cynicus kent geen schaamte. Hij sloeg de pot kapot, waardoor Zeno besmeurd werd met het voedsel. Maar in plaats van de les te begrijpen en om het voorval te lachen, nam Zeno met het schaamrood op de kaken de benen, terwijl de linzen langs zijn kuiten stroomden.

Leven volgens de natuur, dat was voor deze leerling Zeno toch te hoog gegrepen. Aldus het strenge oordeel van Crates. Maar toch is deze uitspraak, ‘leven naar de natuur’, juist hét credo geworden van de Stoïcijnse school, die door Zeno gesticht werd. Alleen verstond Zeno onder het motto ‘leven naar de natuur’ iets totaal anders dan het terugkeren naar een schaamteloze animale staat van de Cynici. Als het gaat om de Natuur, zag Zeno meer in standpunt van de tweehonderd jaar oudere filosoof Heraclitus. Van hem leent Zeno het idee dat onze wereld een continu veranderende wereld is, die zich laat leiden door natuurwetten. Deze natuurwetten vormen volgens Heraclitus de ware aard van de Natuur.

Een keten van reacties

De Hellenistische tijd was een tijd van grote natuurwetenschappelijke vooruitgang, en ook dit beïnvloedde Zeno’s denken. Net als zijn medefilosoof, tijd- en plaatsgenoot Epicurus stelt Zeno dat er niets anders is dan materie. Niet alleen de zichtbare verschijnselen, ook onzichtbare zaken als de ziel en de goden moeten volgens Zeno uit materie zijn opgebouwd.

In de theorie die Epicurus aanhing was echter een grote rol toegedicht aan het toeval. De wereld en de atomen, in het Epicurisme is alles wat er is puur het gevolg van toeval. Zeno en zijn volgelingen geloofden daar niet in. Zij geloofden in fundamenteel determinisme. Alles heeft een oorzaak. Alles wat gebeurt, gebeurt noodzakelijk als gevolg van het voorgaande. Alles hangt dan ook samen met elkaar. De wereld zit causaal in elkaar.

Wat wij als toeval zien, is volgens de Stoïcijnen geen toeval, maar een verschijnsel met een logische oorzaak, die voor ons verborgen is, zodat we het als toeval ervaren. Uiteindelijk gebeurt alles volgens de wil van de Natuur. En alles wat gebeurt, staat eigenlijk al van tevoren vast. Het hele wereldgebeuren is een vaststaande keten van reacties, en als we alle informatie over het nu hadden, dan konden we de hele geschiedenis en toekomst doorzien.

De Logos

De Stoïcijnen spreken van de natuurwetten als van de wereldrede, de Logos. ‘Logos’ is in de stoïcijnse filosofie dan ook een synoniem voor ‘Natuur’. Volgens de Stoïcijnen zit de Natuur fundamenteel logisch en redelijk in elkaar. Let op het woord redelijk: de Stoïcijnen zagen de Natuurwetten niet alleen als fundamenteel begrijpelijk, maar ook als rechtvaardig.

‘Natuur’ is bij de Stoa ook synoniem voor ‘God’. Bij het woord God hebben veel mensen een bepaalde associatie, die op de stoïcijnse God niet van toepassing is. De Stoïcijnse God lijkt niet op een mens, zoals bij de traditionele Griekse goden. En ook lijkt de stoïcijnse God niet op de christelijke God. De christelijke God staat los van de wereld en oordeelt daarover. De stoïcijnse God heeft de wereld niet geschapen en velt daarover geen oordeel: hij is daaraan gelijk.

De Stoïcijnse God verschilt ook van de God van de Plato. Plato meent dat God ‘het goede’ belichaamt, dat meteen ook gelijk valt met het ware. Daarbij is het Goede en het Ware in de filosofie van Plato een vorm die buiten de fysische wereld staat. De fysische wereld vormt er slechts een projectie van. Ook is de Stoïcijnse God niet gelijk aan de God van Aristoteles, die de uiteindelijke oorzaak is van alles wat is, datgene waar alles naartoe streeft, de zogenaamde ‘onbewogen beweger’.

Voor de Stoïcijnen is ook het slechte en het bedrog deel van de Godheid: alles valt ermee samen. De Stoïcijnse God staat  daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer. De God van de Stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is maakt volgens de Stoa deel uit van één samenhangend Goddelijk wezen. We noemen dit pantheïsme.

De wereld luistert naar natuurwetten, en de natuurwetten zijn volgens de Stoïcijnen fundamenteel redelijk. God is dus niet alleen alomvattend, het is ook een redelijk wezen. Om dit te benadrukken wordt deze God dan ook wel aangeduid met de term ‘Logos’. De drie termen ‘Natuur’, ‘Logos’ en ‘God’ worden door de Stoïcijnen door elkaar gebruikt, om verschillende aspecten van hetzelfde aan te duiden. Als een Stoïcijn het heeft over fysica, dan ligt het woord Natuur voor de hand. Heeft hij het over de logica, dan is het logisch om het woord Logos te gebruiken. Gaat het over ethiek, dan is het woord God gepast. Zeno deelde de filosofie dan ook in deze drie gebieden in: fysica, logica en ethiek, en zijn volgelingen namen die indeling over. Maar voor de beantwoording van de vragen binnen die drie disciplines verwijzen ze dus naar steeds hetzelfde uitgangspunt: God, de Logos en de Natuur zijn voor de Stoïcijn hetzelfde.

Zeno de asceet

Zeno was een asceet. Net als de Cynici leefde hij uitzonderlijk sober. Maar hij verschilde met de Cynici door zijn serieuze en minder provocatieve, meer conformistische karakter. Hij hield er niet van de aandacht te trekken, en ook hield hij er niet van zich te omgeven met veel mensen.

Hij lijkt in veel opzichten op een Epicurist. Maar op theoretische gronden verschilt hij daar sterk mee. Het verwerpen van het geloof in toeval is fundamenteel voor het Stoïcijnse deterministische geloof. Deze verwerping staat aan de basis van de Stoïcijnse overtuiging van de fundamentele verbondenheid van de mens met de wereld – een verbondenheid die bij Epicurus helemaal niet voorkomt, alleen bij zijn filosofie van de vriendschap zien we hem terug als vreemde eend in de bijt. Over het algemeen onderstreept Epicurus juist het fundamentele toeval en de fundamentele nutteloosheid van alles. Bij Epicurus is iedereen feitelijk een losgeslagen deeltje, vrij van alles.

De Stoïcijnen konden daar zoals we zagen niet radicaler van afwijken dan dat ze deden. Voor hen bestaat er geen toeval, integendeel, alles hangt met elkaar samen via strikt determinisme. Alles wat gebeurt, heeft invloed op ons leven, en ons leven heeft invloed op alles wat gebeurt. Haal één radar uit het systeem weg, en het systeem is niet meer hetzelfde. Wij als mensen zijn zo onlosmakelijk verbonden met de hele Kosmos. Een Kosmos die bovendien naar redelijke wetten luistert.

Het is volgens Zeno dan ook allerminst toevallig dat wij mensen begiftigd zijn met de capaciteit die logische rede te begrijpen. We zijn er immers deel van. Zodoende hebben wij mensen het vermogen om de natuurwetten te doorgronden en ons daarnaar te richten. De menselijke logica is volgens de Stoïcijnen dan ook een natuurgegeven. Daarmee leren wij de oorzaak-gevolg-ordening van de wereld begrijpen.

Er is ook een moreel verschil tussen Epicurus en de Stoa. Epicurus stelde het genot als uiteindelijke maatstaf. Maar Epicurus laat zich hier volgens de Stoïcijnen afleiden van de werkelijke zin van ons bestaan. Het is niet zo dat Stoïcijnen zich afwendden van alle genot, wat soms gedacht wordt, maar door zich te richten op genot, laat men zich volgens hen maar afleiden van waar het werkelijk om gaat. Genot is maar tijdelijk. Werkelijk geluk valt volgens de Stoa alleen maar te bereiken als we ons richten op de wetten van de Natuur. Een wijze vecht volgens de Stoïcijnen niet tegen de gebeurtenissen. Hij beseft dat iedere gebeurtenis plaatsvindt omdat het moet gebeuren, volgens de wet van de Natuur. En hij beseft dat het aanvaarden van de Natuur zoals zij is, de enige manier is om gelukkig te worden. Dit is de kern van de stoïcijnse filosofie.

De Vroege Stoa

Om het marktplein voor iedere zichzelf respecterende Griekse stad in de Hellenistische rijken stond een zuilengang, naar het voorbeeld van Athene. De zuilengang van Athene was de plek waar Zeno met zijn aanhangers filosofeerde. Die zuilengang heette de Stoa, en dit is dan ook de reden dat de filosofische school waar Zeno de fundamenten van legde zo heet.

De Stoa zou vijf eeuwen lang dominant worden in de westerse filosofie: van de Hellenistische tijd tot diep in de Romeinse cultuur. Ze heeft ook een hele ontwikkeling doorgemaakt: van de Vroege Stoa, via de Midden-Stoa, naar de Late Stoa. We kijken nu vooral naar de Vroege Stoa, want we blijven in de vroeg-Hellenistische tijd. In de volgende aflevering bekijken we hoe de volgelingen van Zeno de Stoïcijnse filosofie verder praktisch vormgaven, in de fysica, de logica en de ethiek.

Moraal zonder religie VII – Wat is Religie?

In deze zevendelige serie probeert Klokwerk er vrij filosoferend achter te komen of er iets mogelijk is als een moraal zonder religie. In het vorige deel kwam Klokwerk tot de conclusie dat ook met een relativistische filosofie een moraal zeer goed mogelijk is. Sterker nog: we kunnen er tevens een fundament voor een moraal in vinden. In dit laatste stuk van de serie kunnen we conclusies trekken, maar niet voordat we ons nog éénmaal hebben afgevraagd wat religie nu eigenlijk is.

In ons westerse denken stellen we religie graag gelijk met Godsdienst, en zien we de drie grote monotheïstische Godsdiensten als model daarvoor. Religie zien we dan als het geloof in God die wordt geïntroduceerd middels wat oude boeken en waaromheen zich een organisatie heeft ingericht die wat dogma’s koestert, wat rituelen praktiseert, alles gericht op het in stand houden van bepaalde maatschappelijke verhoudingen.

Dat is echter een hoogst dubieuze visie. Religie wordt even vaak omschreven als de zoektocht naar zingeving en verbinding. Een veel betere definitie, omdat deze zoektocht in alle religies ligt besloten, en niet alleen die waarin een God of meerdere Goden een rol spelen.

Wanneer we religie in dat licht zien is het antwoord op de vraag die we ons stelden uiteindelijk nee. Een moraal zonder God of absolute waarheid is zeker mogelijk, maar zonder religie niet: zonder zingeving en verbinding is er immers geen richtlijn voor het handelen, en dus geen moraal.

Een ander licht op de Godsdiensten

Deze definitie van religie werpt ook een ander licht op de grote godsdiensten. Wanneer de filosofie achter een godsdienst namelijk als dogma wordt opgevat, ontstaat er voor de oprechte zoektocht naar zingeving een probleem. En al helemaal als mensen deze dogma’s niet alleen zichzelf, maar ook aan anderen op willen leggen. Waar dat gebeurt verliest een godsdienst haar religieuze aard, en wordt het een geloof zonder religie.

Een moreel mens zijn is daarbij meer dan slaafs achter wat regels aanlopen die worden opgelegd door autoriteiten omwille van een beloning of uit angst voor straf, al dan niet in het vooruitzicht gesteld in een hiernamaals.

Zijn die Godsdiensten dan niets dan religieuze dwalingen? Om dat te weten moeten we terug naar de heilige boeken. Er zijn twee soorten mensen die de verhalen in het oude testament, het nieuwe testament en de Koran letterlijk nemen: de meest verstokte gelovigen en de meest verstokte ongelovigen. De laatste groep natuurlijk omdat het voor hun antireligieuze agenda handig is om de verhalen zo letterlijk mogelijk te nemen. Letterlijk genomen zijn die verhalen immers nogal absurd en tegenstrijdig.

Voor de anderen is het wel duidelijk dat die verhaaltjes allegorisch zijn bedoeld. De vraag is echter: hoe allegorisch? Ik zou willen zeggen zo allegorisch mogelijk, of om terug te grijpen naar wat ik in het tweede deel van deze serie schreef: zo allegorisch dat zelfs God een symbool is geworden.

Voorbij goed en kwaad

Als voorbeeld voor wat ik bedoel nemen we het scheppingsverhaal. Dit wordt tot op de dag van vandaag misbruikt als bron voor de verwerping van moderne wetenschappelijke theorieën en vrouwenonderdrukking, maar valt ook te lezen als een prachtig verhaal over de menselijke existentie, waaruit een moraal volgt die nogal verschilt van die van de kerkelijke traditie.

Er zijn in dit verhaal twee bomen waar de mens in zijn dierlijke staat niet van mag eten. De boom van de kennis en de boom van het leven. De slang verleidt de mens door te zeggen dat hij wanneer hij van de boom van de kennis eet zal zijn als God, en het verschil zal kennen tussen goed en kwaad. De mens eet en wordt zich bewust van zijn naaktheid (kwetsbaarheid) en sterfelijkheid: de fragiliteit van zijn leven kortom. Dit is de reden waarom hij uit het zalige paradijs van de dierlijke onwetendheid wordt gestoten.

Zo gelezen is het verhaal op zich al mooi genoeg, maar de bite zit hem wellicht in de schijnbare tegenstrijdigheden. Hoe kan God, die alles weet en alles ziet, verbaasd en vertoornd zijn over de menselijke drang naar kennis? En hoe kan het dat God Zijn Eigen schepping voor een deel afserveert als “kwaad”? Hoe kan een volmaakt wezen überhaupt een onvolmaakte schepping creëren? Dit zijn paradoxen in het scheppingsverhaal die denkers binnen en buiten de kerk millennia lang bezig gehouden hebben.

Een oplossing zou zijn dat bedoeld wordt dat de mens zich verwijdert van het aardse paradijs als hij zichzelf uitroept tot God, en begint te oordelen. Wie de wereld indeelt in een absoluut goed en kwaad zal namelijk altijd op voet van oorlog leven met het kwaad in de wereld, het kwaad in zichzelf en om zich heen. Hij kan zodoende nooit in harmonie en verzoening leven met zichzelf en de schepping. En daarmee is voor hem het aardse paradijs onbereikbaar.

Deze lezing verklaart een hoop moeilijkheden met het scheppingsverhaal en sluit bovendien aan op de inzichten die we terugvinden in andere meer filosofische religies zoals de Romeinse Stoa en het Chinese Taoïsme. In die tradities staat de religieuze zoektocht haaks op het veroordelen van een deel van het bestaan als intrinsiek slecht. “God” staat in deze filosofieën voor het Al (alles tussen alfa en omega dus). Wijsheid is het streven naar een situatie waarin geen onderdrukking is, maar harmonie.

Het onuitwisbare bestaan

Eigenlijk zou ik hier moeten stoppen. Maar ik wil, nu we in dit laatste deel toch religie als onderwerp hebben, niet besluiten zonder bij wijze van bonus nog wat te zeggen over de dood. Veel gelovigen geloven immers niet zozeer om een richtsnoer voor het leven te hebben, maar uit angst voor de dood. Hemel en hel mogen het dan goed gedaan hebben om gedrag af te dwingen, ondanks dat dit wellicht niet meer zo werkt zullen velen heimwee voelen, omdat het toch troostrijk is te geloven dat er “iets” zou zijn.

Epicurus leert ons echter dat we voor de ervaring van de dood niet bang hoeven te zijn. Deze ligt immers buiten onze ervaring. Zoals het ook niet “eng” was er voor onze geboorte niet te zijn, zo hoeven we ook niet bang te zijn voor de dood.

Nu zullen veel mensen hier toch een gevoel voor leegte aan overhouden. Daarom verleggen we de focus naar de filosofie van de Stoïcijnen, waar we ook een beetje Taoïsme en postmodernisme door zullen mixen.

In onze moderne tijd hebben we de neiging onszelf te beschouwen als een individu dat opgesloten is in een lichaam. Maar uiteindelijk is het onzinnig ons eigen ik zo strikt te begrenzen. Ons fysieke lichaam zelf wordt tijdens ons leven vele malen volledig vervangen, en wanneer we ademen deint niet alleen onze eigen huid mee, maar ook de kleren die we dragen en de lucht om ons heen.

Waar ligt de grens? Binnen mijn lichaam, precies om mijn lichaam of buiten mijn lichaam? Een onzinnige vraag. Beter is het te vragen hoe wij worden gevormd. Dan zien we dat onze handelingen soms weliswaar het gevolg zijn van onze gedachten, maar dat onze gedachten weer het gevolg zijn van eerdere gebeurtenissen, gedachten van anderen of fysieke reacties: dingen waar we ons meestal niet bewust van zijn.

Alles in deze wereld hangt met elkaar samen, en wij vormen daar een onlosmakelijk onderdeel van. Ons eigen ik kent daarmee in feite geen grenzen. Niet in ruimte, en niet in tijd. Wij zijn kortom onlosmakelijk verbonden met de wereld en de wereld met ons heen. Zonder ons is de wereld zoals deze is niet mogelijk, en ook de wereld van de toekomst niet. Ons bestaan is daarmee onuitwisbaar. We zijn kortom bang voor de dood, terwijl we hem eigenlijk al lang hebben overwonnen.

Of u deze gedachtegang wilt volgen moet u natuurlijk zelf weten. Het aardige van deze Stoïcijnse visie op leven en dood is in ieder geval dat vanaf hier de stap naar moraal weer wordt gemaakt. Wij dienen ons niet te richten op de dood, maar op het leven zelf, op onze omgeving, op elkaar, omdat we weten dat we juist via die zaken onsterfelijk zijn.

Epicurus’ Brief over het Geluk

Epicurus staat bekend als de hedonist die stelde dat het doel van de mens was zijn eigen genot te volgen. Hij werd als goeroe aanbeden en filosofeerde met zijn vrienden in zijn beroemde achtertuin, waar ook vrouwen en slaven welkom waren, en dat spreekt in het licht van een genotsfilosofie natuurlijk tot de verbeelding.

Toch pleitte hij voor een uiterst gematigd leven. Immers, overdaad schaadt, onverzadigbaar verlangen heeft niets met geluk van doen, en soms moeten we minder leuke dingen doen om leuke dingen te bereiken. Geluk was voor hem uiteindelijk het zich vrijwaren van angst en pijn en daarvoor is evenwichtig en deugdzaam leven nu eenmaal noodzakelijk.

De filosofie van Epicurus is daarom naar mijn idee voor onze tijd aantrekkelijk. Genot is volgens hem uiteindelijk de enige natuurlijke maatstaf die we hebben. De goden voor zover ze al bestaan bemoeien zich niet met ons en alles is gewoon strikt toevallig, maar bang voor het lot hoeven we niet te zijn door de eigen evenwichtigheid die Epicurus ons leert. Angst voor de dood is volgens hem onzinnig, want die kunnen we zelf toch niet ervaren, en prettig leven is uiteindelijk oneindig veel belangrijker dan lang leven.

De veelgehoorde kritiek dat Epicurus’ filosofie immoreel zou zijn, is onterecht. Sterker nog, waar Plato zijn moraal baseert op een hogere waarheid, Aristoteles op een bestemming van de mens, en de stoïaut;cijnen op de logos/natuur, is de moraal van Epicurus uiteindelijk naar mijn mening veel steviger, want immers gebaseerd op genot, en daardoor veel minder kwetsbaar voor de verleidingen daarvan, en dus voor hypocrisie. Bovendien zijn concepten als een hogere waarheid, een menselijke bestemming of een logos naar mijn idee hoogst betwijfelbaar, en daarbij (of daardoor) meestal ronduit vaag en geven ze aanleiding tot oneindig veel meningsverschil en misverstand. Filosofie is natuurlijk al vaag genoeg, en dit soort gezwam over “de natuur” geeft ook in de Stoa (de filosofie van de stoïaut;cijnen) naar mijn idee al genoeg aanleiding tot dwalingen, en onderdrukking van genot, en dus van zichzelf en anderen, om over de filosofie van Plato maar te zwijgen. Niet toevallig worden de Stoa en het Platonisme gezien als de morele voorlopers van het christendom – en hypocrieter en mensonderdrukkender is volgens mij de moraal zelden geweest als in de monotheïaut;stische godsdiensten.

Epicurus pleit niet alleen voor matigheid, maar komt ook met een omschrijving van rechtvaardigheid die vooral begrijpelijk en praktisch is: “Natuurlijk recht is een afspraak die gericht is op nut, en die als oogmerk heeft dat men elkaar niet benadeelt en niet door elkaar benadeeld wordt.” Kijk, daar kan ik wat mee.

Toch zitten er grenzen aan deze utilistische moraal. Zo vindt Epicurus dat er met betrekking tot al die levende wezens “die niet bereid of in staat zijn geweest verdragen te sluiten” geen recht of onrecht is. Bij Epicurus blijft de mens redelijk alleen, en hij raadt dan ook aan een teruggetrokken en onmaatschappelijk leven te leiden.

Kom ik op een kritiek van Cicero die mijns inziens wel weer terecht is. Hij merkt op dat hij voor Epicurus’ volgelingen maar hoopt dat ze niet teveel mensen ervan overtuigen om zich terug te trekken, want als er niet meer aan politiek gedaan wordt en iedereen zich alleen maar om zijn vrienden bekommert, zal het met de voorspoed en vooral de vrede in “hun tuintjes” snel gedaan zal zijn.

En daar wil ik aan toevoegen dat als Epicurus in onze tijd zou kunnen kijken, hij wellicht zou moeten toegeven dat wie aan de natuur geen recht toekent uiteindelijk zal moeten concluderen dat er naar verloop van tijd nog maar verdomd weinig in zijn tuintje wil groeien.

Wat dat betreft is de verdediging van Epicurus voor de vriendschap, die hij heel hoog had zitten, dan wel hoopgevend. Waar hij toe moet geven dat vrienden lang niet altijd meer genot leveren dan pijn, omdat ze je niet alleen kunnen verraden, maar je ook de pijn en het ongeluk van je vrienden hebt te verdragen, beseft hij ook weer dat zonder vertrouwen en een onvoorwaardelijkheid echte vriendschap niet mogelijk is. Deze contradictie laat zich slecht rijmen met zijn filosofie van nut en genot. En dus komt hij met een kunstgreep die eigenlijk niet in zijn filosofie van persoonlijk genot past. Hij zegt dat de persoon als het ware in zijn vriend een alter ego ziet en zodoende de lust een gezamenlijke lust is.

Hoe dan ook beperkt dit buiten-zichzelf-treden zich bij Epicurus tot een kleine kring vrienden. Als je die kring wilt oprekken, wat ik zou willen doen, kom je via Epicurus als vanzelf weer dichter bij de Stoa terecht, die van het leven in harmonie met de natuur hun hoogste credo hadden gemaakt.

Nu, tussen deze twee filosofische polen heeft het gros van de romeinse filosofie zich dan ook afgespeeld. Vandaar ook die kritieken natuurlijk van Cicero en Seneca, die niet alleen filosofen waren, maar misschien zelfs in eerste instantie vooral staatsmensen.

De waarheid ligt natuurlijk weer ergens in het midden.

Hoe dan ook, het boekje blijft een aanrader.

 

Het boekje “Brief over het geluk”, van Epicurus bevat een heldere inleiding van 50 pagina’s. Daarna een brief van tien pagina’s, en verder nog in 2x 10 pagina’s het totaal van de leerstellingen die van Epicurus bewaard zijn gebleven (mooie uitspraken die iedere scheurkalender zouden sieren). Epicurus compleet én in notendop.