Samenvatting van de filosofie van het Hellenisme

In deze serie hebben we de belangrijkste typisch Hellenistische filosofische scholen behandeld: de Cynici, het radicaal Hedonisme, het meer gematigde Epicurisme, de vroege Stoa en de Sceptici. Om het af te sluiten hierbij een samenvatting, waarmee we de hele filosofische discussie van het vroeg-Helleense tijdperk kunnen overzien. Daarbij zullen we ook de filosofieën van Plato en Aristoteles in het overzicht meenemen, want de door hen gestichte scholen zijn ook in de Hellenistische tijd van groot belang. Maar eerst wat meer over de Helleense beschaving.

De Helleense samenleving

In de periode voor het Hellenisme was de Griekse polis een belangrijke entiteit waaraan de Grieken hun identiteit ontleenden. De filosofieën van filosofen uit die tijd, zoals als Plato en Aristoteles, spiegelen zich aan deze polis: de stadstaat en zijn politiek staat in de filosofie centraal. In de Hellenistisch tijd werd de stadstaat echter overvleugeld door de nieuwe Hellenistische rijken, die weliswaar geregeerd werden door Griekse elites, maar veel grootschaliger waren. Daarbij verloren de stadstaten waar ooit de directe democratie gevestigd was ook deze eigen politieke vorm. De hoofdsteden van de Hellenistische rijken groeiden daarbij tot veel groter dan de Polis ooit geweest was, en daardoor vormden zij geen eenheden meer waar mensen hun identiteit aan ontleenden.

Met het wegvallen van de kleine gemeenschap als culturele kern werden de mensen meer naar binnen en naar zichzelf gekeerd. De cultuur ten tijde van de stadstaten werd in die tijd met een opvallende nostalgie verheerlijkt, maar ondertussen was er wel een nieuwe culturele bloei. In de kunst verschoof het accent van de mythologie naar de mensen, wat in de literatuur leidde tot de uitvinding van avonturenroman en de eerste kunstuitingen waarin de echte romantische liefde tussen man en vrouw bezongen wordt. Het gezin werd een belangrijker element in het maatschappelijk leven dan deze ooit geweest was. De beeldhouwkunst van de Helleense tijd kenmerkt zich door een grote liefde voor realisme en detail, en ook de architectuur nam een nog hogere vlucht dan deze in de Atheense tijd al had genomen. Tenslotte ontwikkelden in de Helleense periode wetenschappen als wiskunde, astronomie, natuurwetenschappen, geologie en geneeskunde zich sterk, en boekte de technologie een grote vooruitgang.

Dit was de wereld waarin de filosofen rondliepen die we tot nu toe bekeken hebben, en het is dan ook vooral een teken des tijds dat zij meer dan hun voorgangers bezig waren met de zoektocht naar het persoonlijk geluk, en zich minder bezig hielden met politiek en metafysica.

Verschillende vormen van geluk

EpicurusIn de tijd van het Hellenisme liepen er zoals we zagen veel filosofen rond die Cynici genoemd werden. Dit waren rondtrekkende filosofische kluizenaars die vooral provoceerden, met als doel de maatschappij en beschaving ter discussie te stellen, die volgens hen de mens afleidden van zijn natuurlijke staat van zijn. Zij lieten zich losjes inspireren door filosofische rebellen uit het verleden: zoals Heraclitus, die het leven als kluizenaar en ‘volgens de natuur’ promootte, Socrates, de eeuwige criticaster, en de Cynische filosofen Diogenes, de kruikbewoner, en Crates, de linzeneter. Het geluk ligt volgens de Cynici in het terugkeren naar het simpele animale bestaan.

De hedonistische filosofen komen zoals we zagen grofweg in twee soorten. De Cyreense school van Aristippos was de meest radicale hedonistische school. Voor de Cyreense school staat ‘plezier’ hoger dan ‘geluk’: het laatste is slechts een afgeleide van het eerste. Aristippos rechtvaardigde dit idee met een zeer sceptische houding tegenover kennis. Hij vertrouwt liever op het gevoel.

Een meer gematigd hedonist was Epicurus. De wereld is volgens hem een product van toevallige botsingen van atomen, en dat is volgens de Epicuristen een goede reden om niet verder te zoeken naar een zin van het leven. Ook Epicuristen vertrouwen op het gevoel. De rede leert ons echter gevoelens tegen elkaar af te wegen en berekenend op te treden. Om gelukkig te zijn is het volgens hen maar beter als we niet teveel ambities koesteren, en een gematigd en teruggetrokken bestaan leiden.

En dan de Stoïcijnen. Zij verschillen fundamenteel met Epicurus in hun overtuiging dat er juist géén toeval bestaat. Alles wat gebeurt, gebeurt volgens hen uit noodzaak. Alles hangt samen met alles. Zij stellen dat de natuurwetten redelijk zijn, en daarmee fundamenteel begrijpelijk. Volgens de vroege Stoïcijnen is de zoektocht naar kennis de weg naar het geluk. Zij trekken zich niet terug zoals Epicurus: zij willen de hele wereld begrijpen en haar zo leren te accepteren zoals zij is. Om de wereld te kennen zoeken zij hun heil bij de logica en de wetenschap.

De Sceptici tenslotte stellen dat ieder oordeel tot teleurstelling leidt, en dat oordelen afleidt van de werkelijke zoektocht naar het geluk.

De Helleense stromingen die we zojuist bespraken lieten zich inspireren door andere voorgangers dan Plato en Aristoteles, die zich vooral lieten inspireren door filosofen als Parmenides en Pythagoras, filosofen die zochten naar een onveranderlijke waarheid achter de verschijnselen. De Cynici, de Hedonisten, de Stoïcijnen en de Sceptici zijn filosofen die uitgaan van een veranderlijke wereld. In deze filosofieën wordt met name Heraclites veel aangehaald. Socrates wordt vaak als voorbeeld gezien, maar voor de Helleense filosofen vervult Socrates vooral zijn functie als grote twijfelaar. Zij zien hem niet in de rol van moralist die op zoek is naar Het Goede, de rol die hij in de filosofie van Plato speelt. Ondertussen bleven in de Hellenistische tijd ook de Platoonse Academie en het Lyceum van Aristoteles zeer invloedrijk.

Maar ook al gingen de filosofen van die scholen uit van het geloof in een achterliggende hogere vaste waarheid, het waren zelf geen statische
bewegingen.

De Platoonse Academie

Plato-1Vooral de Platoonse school heeft zeer sterke ontwikkelingen doorgemaakt. Plato stelde dat een mens het geluk kon bereiken door zich te wenden tot de wereld van de abstracte vormen, met behulp van rationele kennis. Wat alle Platonisten bindt is dat ze geloven in het absolute goede, dat door de ratio te kennen, of in ieder geval te benaderen valt. Wie de kennis van het goede heeft, is gelukkig.

Maar de Platoonse school bewoog zich in de tijd van het Hellenisme meer en meer in de richting van het scepticisme. We hadden al een voorbeeld van gezien met Carneades, in de vorige aflevering, die de geschriften van Plato opvatte als een oefening in dialectiek en pragmatische kennisverwerving.

In de tijd van de Romeinse keizers, vijfhonderd jaar later, ging het Platonisme weer de compleet tegenovergestelde richting op, en verwerd het tot een aparte filosofie: het Neoplatonisme. Hierin werd Plato zijn filosofie gemixt met inzichten uit de Stoa en de leer van Aristoteles, maar ook met invloeden uit mystieke stromingen, waaronder maar zeker niet alleen christelijke mystieke stromingen. Kennis van het hogere wordt in het Neoplatonisme verkregen door de religieuze ervaring, die volgt op een combinatie van rationele studie en meditatie. Overigens meenden de Neoplatonisten dat zij de juiste interpretatie van de filosofie van Plato gevonden hadden en noemden zij zich gewoon Platonisten.

In de Hellenistische tijd echter nam het Platonisme meer en meer een kritische rol in: zij bekritiseerden de Stoïcijnen met hun stelling dat de mens niet zou kunnen dwalen, en ontwikkelde zich zo richting scepticisme.

De peripatetische school

Aristoteles-1Ook de Aristoteliaanse school, ook wel de Peripatetische school genoemd, naar de Peripatos, de overdekte wandelgalerij waarin Aristoteles gewoon was wandelend les te geven, kende een ontwikkeling.

Aristoteles zelf stelde dat het geluk uiteindelijk lag in zelfverwerkelijking. Het doel van de mens was te groeien in de hogere mens-vorm. Volgens Aristoteles is iedere verschijning een streven naar een bepaald doel. Aristoteles’ leerling Theophrastus stelde echter vragen bij de neiging van Aristoteles om alles te beschouwen als doelgericht. De hele teleologische visie van het denken van Aristoteles, zoals het denken in dat alles naar een einddoel streeft genoemd wordt, raakt in zijn school naar verloop van tijd achterop.

De volgelingen van Aristoteles vonden in de leer van hun leermeester echter ook een duidelijk meer pragmatisch beeld van hoe een mens gelukkig dient te worden: in het zoeken naar het juiste evenwicht tussen tegengestelde emoties dat Aristoteles bepleitte. Zo zoekt de Peripatetische school in de Helleense tijd naar het wijze midden tussen bijvoorbeeld overmoed en lafheid, tussen dolheid en zwartgalligheid. Extreme emoties zijn verkeerd, in het midden ligt de wijsheid.

Naast dat de Aristotelische school zich in de Hellenistsiche tijd meer richtte op de deugdenleer dan op het concept van zelfverwerkelijking, hield zij zich vooral bezig met het beoefenen van de logica en de beschrijvende wetenschap.

Het Helleense filosofische debat

Zeno-1De Helleense filosofie is te begrijpen als een continu debat tussen al de genoemde stromingen. De meeste filosofen verklaarden zich tot volgeling van één stroming, en stelden zich behoorlijk onverzoenlijk tegenover andere stromingen op. Door de vertegenwoordigers van de verschillende scholen werden vervolgens heftige polemieken en debatten gevoerd. Deze debatten dienden om de theoretische verschillen tussen de scholen uit te diepen. Absurde stellingen als “kan een mens gelukkig zijn op de pijnbank” werden daarbij serieus behandeld. De Stoïcijnen en de Platonisten vonden van wel, de Epicuristen waren tegen, terwijl de Sceptici alle beweringen van al die anderen belachelijk maakten. Ondertussen hadden de volgelingen van Aristoteles en de Stoïcijnen vette meningsverschillen over wat logica was.

Je zal misschien vinden dat al deze stromingen toch ook veel overeenkomsten hebben. Maat houden, soberheid, evenwicht zoeken: dit zijn zaken die bij de meeste van deze filosofen sterk terugkomen. Op zich niet zo gek, want dit zijn waarden die in de Griekse cultuur sowieso als deugd beschouwd werden. En daarbij is het opvallend dat ook de zoektocht naar het geluk voor al deze filosofen de centrale vraag is. Ze mogen in hun meningen over hoe dat geluk te bereiken valt vaak sterk verschillen, hun onderwerp blijft hetzelfde. Ondanks de felle debatten zit er in de filosofie van het Hellenisme dan ook een sterke gemeenschappelijke lijn.

Het mag mensen daarom verwonderen dat die filosofische scholen zo onverzoenlijk tegenover elkaar stonden, en niet eerder zochten naar de grootste gemene deler en elkaar opvatten als aanvullingen. Voor wie zich daar zelfs aan ergert, is er goed nieuws. Terwijl de Epicursten met hun vrienden zaten te filosoferen in hun tuinen, de Stoïcijnen en de Sceptici erop los debatteerden met de volgelingen van Plato en Aristoteles, en hier en daar nog een irritante Cynicus opdook om iedereen belachelijk te maken, werden de Helleense rijken in toenemende mate bedreigd door een opkomende macht in het westen: die van de Romeinen. De Romeinen hadden een meer praktische benadering van de filosofie dan de Grieken. Zij zagen minder nut in theoretische debat dan in praktische toepassing van filosofie. Zij hadden dan ook minder moeite met het combineren van de inzichten van de verschillende scholen. Daaruit kwamen dan weer de latere filosofische scholen voort, zoals het Platonisch Scepticisme dat we de vorige aflevering al zagen, de Midden-Stoa die we de aflevering daarvoor al aangestipt hadden, de nog niet genoemde Eclectici, later de late Stoïcijnen, en tenslotte, nog veel later, het Neoplatonisme. Deze stromingen zijn alle te begrijpen als mengvormen van eerdere Helleense scholen. Het enige echt nieuwe element in deze filosofieën is een stukje mystiek, dat mettertijd over kwam waaien met verschillende religieuze stromingen uit het Oosten, wat pas naar voren komt in de late Stoa, en tot wasdom komt in het Neoplatonisme.

We kunnen dus rustig stellen dat in de Hellenistische tijd de grond werd gevormd voor de latere filosofie. Daarom is deze filosofie ook zo een belangrijk voor de filosofische geschiedenis, en daarom is het jammer dat in veel overzichten van de filosofie de cynici, de hedonisten, de stoïcijnen en vooral de sceptici meestal maar als voetnoot behandeld worden. Zeker omdat deze filosofen, die vaak een fundamentele scepsis combineerden met een mechanische vorm van denken die ook in onze tijd in zwang zijn, ook interessant zijn voor onze tijd. De vroeg-Hellenistische filosofie vormt een filosofische cultuur waarin fundamentele inzichten over de mens, maatschappij en de natuur tegenover elkaar worden geplaatst, en direct gerelateerd worden aan de vraag wat het best is voor ons welzijn. Daarom zijn deze filosofen de moeite van het bestuderen waard.

De filosofie van de Sceptici

Het vroege Hellenisme – de tijd na Alexander de Grote en voor de overheersing van de Romeinen. Verschillende rijken die allen bestuurd worden door Griekse elites beheersten het hele Midden-Oosten, Egypte, Griekenland en Zuid-Italië. We behandelen hier de filosofische stromingen uit die tijd, en bekijken we hoe de filosofen zich tot elkaar verhielden. In deze aflevering: de Sceptici.

Fundamentele onzekerheid

Wat is waar? De opvattingen hierover komen bij de filosofen die we gezien hebben vaak eerder voort uit overtuigingen dan uit kennis. We zagen het de vorige afleveringen al. Wordt de wereld beheerst door de natuurwetten van de Stoïcijnen, of door het fundamentele toeval van Epicurus? We kunnen daarvoor bewijs verzamelen, maar een uiteindelijk fundamenteel antwoord op die vraag valt niet te geven: we weten het gewoon nog steeds niet. Is er een onveranderlijke waarheid zoals Plato en Aristoteles aannamen, of bestaat er alleen maar een eeuwig stromende wereld waar de Stoïcijnen vanuit gingen? Ook hier zullen we waarschijnlijk nooit enige zekerheid over kunnen verkrijgen.

Die fundamentele onzekerheid is het fundament van de sceptische filosofie. Een sceptisch persoon is in de moderne taal iemand die kritisch is naar alles wat voor waar aangenomen wordt. En deze omschrijving past prachtig bij de Helleense Sceptici. De Sceptici twijfelden namelijk aan alle voorgaande overtuigingen, en meer.

Argumenten voor sceptici

Sommige filosofen vertrouwden vooral het gevoel, zoals de hedonisten. Anderen vertrouwden vooral op de waarneming. Maar het gevoel en de waarneming zijn beide makkelijk te misleiden. Het verstand dan? Het verstand is al helemaal geen goed middel om de waarheid te achterhalen. Kijk maar naar al die filosofen die we tot nu toe zagen! Verstand hadden ze, maar ze waren het misschien nog wel vaker met elkaar oneens dan mensen zonder verstand.

Pyrrho, sceptisch filosoof

Pyrrho, sceptisch filosoof

Volgens de Sceptici is er geen enkele methode om erachter te komen of een mening juist is of niet. De ware wijsheid ligt volgens de Sceptici in het besef dat er geen enkele zekerheid is. Zij hielden zich dan ook bezig met het omverwerpen van de zekerheden die andere filosofen meenden te hebben gevonden. En dit namen de sceptici uiterst serieus. Ze stelden een lijst argumentaties op om aan te tonen dat het denken, het gevoel en het verstand feilbaar zijn, en dat echte kennis daarom fundamenteel onmogelijk is – de zogenaamde sceptische ‘tropen’. Dit waren kort samengevat argumentaties als:

Het is het niet gezegd dat dezelfde verschijnselen bij iedereen ook dezelfde voorstellingen oproepen. Wat ik ervaar als blauw, kan door een ander zo ervaren worden dat ik het groen zou noemen. Dat wij beide hebben afgesproken om blauw ‘blauw’ te noemen, zegt niets over de aard van dat blauw.

En daarbij ervaren wij ook zelf op verschillende momenten hetzelfde op een andere manier: blauw in het donker ziet er anders uit dan blauw in het licht. Wij hebben ook niet dezelfde behoeften: wat voor de een goed is, is voor de ander slecht.

En daarbij hebben wij zelf ook veranderende behoeften: onze stemming en lichamelijke gesteldheid hebben een enorme invloed op hoe wij dingen ervaren. Wat goed of slecht is, is daarom absoluut niet te zeggen. Onze waarneming wordt bovendien ook diep beïnvloed door de culturele maatstaven waarmee wij opgroeien, en dat terwijl tussen culturen die maatstaven nogal kunnen verschillen. Die maatstaven zeggen dus niets, en dus is ook onze waarneming onbetrouwbaar.

Ook kwantiteit is vaak nietszeggend. Na één glas wijn worden we vrolijk en voelen we ons krachtig, na twintig glazen zijn we emotioneel en kunnen we niet meer lopen. Dat zijn twee totaal tegengestelde effecten. Als er veel is van iets met een bepaalde eigenschap, betekent dat dus absoluut niet dat er meer van die eigenschap aanwezig is. Ook worden onze ervaringen beïnvloed door wat we normaal en abnormaal vinden. Iets onverwachts maakt een veel grotere indruk dan iets dat dagelijks plaatsvindt. Wat ons opvalt heeft dus meer met onze instelling te maken dan met de waarheid.

En zo weten we eigenlijk ook nooit zeker of we zelf wel goed bij verstand zijn. Een gek weet meestal van zichzelf niet dat hij gek is, en dat is juist wat hem tot een gek maakt. Een gek neemt zijn eigen waanbeelden voor waar aan. Wie zegt ons dat we zelf geen gekken zijn? Wie bepaalt dat trouwens, wat gek is?

Baas boven baas qua twijfel

Protagoras, Sofist

Protagoras, Sofist

Twijfelaars waren we al eerder tegengekomen in de geschiedenis van de filosofie. In het oude democratische Athene zagen we al filosofen die een fundamentele scepsis aan de dag legden: de Sofisten, die helaas buiten deze serie vallen. De Sceptici lijken op de Sofisten met hun stelling dat er geen objectieve waarheid zou zijn. Maar een sofist als Gorgias komt nog met een stelling als “er is niets”, en de sofist Protagoras werd bekend met zijn uitspraak dat de mens de maat zou zijn van alle dingen, waarmee hij bedoelt dat de waarheid tussen de mensen in zou liggen. De Sofisten zochten hun zekerheid daarom in taalonderzoek. Maar volgens de Sceptici zijn ook daar geen zekerheden te vinden. Kennis bestaat niet, er zijn slechts meningen.

Een andere belangrijke school die fundamentele scepsis gebruikte was de Cyreense school van Aristippos, zie aflevering twee van deze serie. Hun scepsis is de onderbouwing van hun hedonisme. De Cyreense Hedonisten vertrouwden slechts de onmiddellijke persoonlijke ervaring: gevoelens van pijn en genot. Maar volgens de Sceptici geeft ook de onmiddellijke ervaring geen enkele zekerheid. Goed of slecht, rechtvaardig of onrechtvaardig, waar of onwaar, plezierig of onplezierig, dat zijn allemaal maar zaken waar uiteindelijk niets zinnigs over te zeggen is. Het zijn slechts meningen, en die zijn even arbitrair als veranderlijk.

Socrates’ zoektocht naar ‘het goede’ vonden de sceptici maar idioot. Want wat zegt ons dat ‘het goede’ bestaat? En veronderstellingen over de ware aard van de natuur zoals de Cynici en de Stoïcijnen hadden vonden de Sceptici ook maar belachelijk. De theoretische bouwwerken van Aristoteles en Plato met hun Vormen deden de Sceptici natuurlijk helemaal schuddebuiken van het lachen. Atomen zoals die in de theorie van Democritus en Epicurus terugkwamen? Hou toch op!

Niets vaststellen

Het is duidelijk dat de Sceptici eropuit waren om ieder houvast te vernietigen. Of een overtuiging nu berustte op traditie en geloof, op waarneming of op het verstand, het is volgens hen allemaal even onbetrouwbaar. Van iedere stelling is het tegengestelde net zo goed te verdedigen, stelde Pyrrho, één van de eerste sceptische filosofen, die normaliter gezien wordt als de stichter van de school. Pyrrho leefde ten tijde van Epicurus en Zeno de Stoïcijn. Mooi en lelijk, onrechtvaardig en rechtvaardig, dat zijn dingen die volgens hem niet echt bestaan. Sterker nog, uiteindelijk bestaat niets echt werkelijk: mensen doen alles slechts op basis van afspraak en gewoonte. Meer basis is er volgens Pyrrho niet. Het één is nooit meer waar dan het ander.

De Pyrronisten kwamen zo natuurlijk nooit tot eigen stellingen. Zaten ze niet mee. Ze bleven maar bezig met alle stellingen te weerleggen waar andere filosofen mee kwamen. Zelf wilden ze absoluut niet op stellingen vastgepind worden. Toen ze werd toegevoegd dat ook zij wel degelijk een dogma zouden hebben, namelijk dat zij niets vast zouden stellen, begonnen ze ook die stelling te ontkrachten. Het is niet zo dat wij niets vaststellen, zeiden ze, het is eerder zo dat we bij iedere stelling onze tegenargumenten naar voren brengen, gewoon omdat wij ons niet onverwijld bij enige stelling aan willen sluiten.

Niet oordelen

Misschien heb je bij het lezen van het voorgaande lopen rollen met je ogen, en je afgevraagd wat we hier nu toch mee moeten. Wat is het nut van dergelijk filosofisch anarchisme? Troost je: Je bent de enige niet die zich tegen dit scepticisme verzet. In de meeste samenvattingen van de filosofie is het scepticisme een school die slechts kort behandeld wordt. Kennelijk kunnen we er niet veel mee. Van Pyrrho werd dan ook spottend gezegd dat hij zijn onzekerheidsprincipe zo letterlijk zou nemen, dat hij door zijn leerlingen begeleid over straat moest. Hij zou zelf namelijk voor niets of niemand opzij zijn gegaan, er niet van overtuigd dat het object dat zijn weg versperde wel degelijk bestond.

Prima om een beetje te lachen om filosofen, maar een filosofisch argument is dit feitelijk niet. Dat een filosofie onpraktisch zou zijn, is nog geen argument voor dat haar stellingen onwaar zijn. En daarbij doen we de Sceptici ook gruwelijk tekort, want de Sceptici hadden wel degelijk een praktisch doel met hun scepsis. Zij waren juist zo begaan met het onderuit schoffelen van iedere veronderstelling van kennis, omdat zij meenden dat het veronderstellen van kennis de grootste bron was van ongeluk. Alle onvrede komt volgens hen voort uit de neiging om steeds dingen vast te willen stellen, steeds maar te willen oordelen. Daar komen alle misverstanden vandaan, en ook alle domheid. Verlangen, ambitie, genotzucht, al die zaken die de omgang van ons mensen onderling vaak in de weg zitten: zij zijn het gevolg van dat mensen vasthouden aan hun oordelen.

Een wijs mens beseft dat hij door al dat oordelen niet gelukkig kan worden. De weg naar het geluk is volgens Pyrrho en zijn volgelingen het opschorten van ieder oordeel. Pyrrho zelf trainde zich daarom om nooit enige ontregeling te tonen. Makkelijk is dit niet. Toen Pyrrho eens bij het zien van een aanstormende hond een schrikreactie gaf zei hij: het is moeilijk om de menselijke eigenschappen af te leren. Scepticisme is een streven.

Met hun oefening in het niet-oordelen sluiten de Sceptici in ieder geval geestelijk aan bij het boeddhisme, dat in de Helleense wereld langzaam aan bekendheid kreeg. We zagen Boeddha al terugkomen bij Hegesias met zijn onthechting van het leven. Met het opschorten van al het oordelen zitten de Sceptici wellicht nog dichterbij de centrale leer van het boeddhisme dan Hegesias.

Latere invloed

Carneades, Academisch Scepticus

Carneades, Academisch Scepticus

De sceptische school is daarbij belangrijk, omdat ze niet zonder invloed zou blijven. Het Scepticisme zou gedurende de gehele oudheid nog als filosofische stroming bestaan en zijn invloed hebben. In de late Helleense tijd werd met name de Platoonse academie diep beïnvloed door de Sceptische school, zodat er zelfs wordt gesproken over Platoons Scepticisme. Platoonse sceptici als bijvoorbeeld Carneades hadden dezelfde sceptische inslag als hun voorgangers, maar kenden een ander doel. Hun doel was uiteindelijk dwalingen te voorkomen. Zij stelden daarom dat ieder oordeel slechts een voorlopig oordeel kon zijn. Een oordeel op basis van waarschijnlijkheid, niet op basis van kennis. Feitelijk vonden ze hiermee het pragmatisme avant-la-lettre uit.

Zij waren dus niet zo vies van het oordelen als hun voorgangers, en daarbij kenden ze ook een centraal dogma: namelijk dat werkelijke kennis niet mogelijk was, maar slechts benaderbaar. De echte Pyrronist vond dit zoals we zagen al een veel te boude stelling. Dit is al een oordeel, en daar mag je je dus niet op vastpinnen, want ook dan zal je er alleen maar onnodig ongelukkig van worden. Zonder oordelen leven, levend op gewoonte, dat is volgens de Pyrronisten de beste manier om onaangeroerd te blijven en zodoende gelukkig te worden. Maar de Academische Sceptici, zoals de Platoonse Sceptici ook wel genoemd werden, vonden met hun pragmatisme wel een principe uit dat veel later in de moderne wetenschap een zeer belangrijk uitgangspunt zou worden: het principe van falsificatie. Een stelling is nooit bewezen waar, meende Carneades, maar slechts waarschijnlijk, totdat het tegendeel bewezen is. Dat is ook zoals de moderne wetenschap functioneert. Wetenschap bedrijven is niet het bevestigen van wetenschappelijke stellingen, maar het toetsen van wetenschappelijke stellingen op hun houdbaarheid. Hoezeer bij het brede publiek soms gedacht wordt dat de wetenschap met nieuwe dogma’s komt, zoals de Evolutie en de Big Bang, wordt denken over deze theorieën pas wetenschappelijk als zij juist niet als waarheden, maar als voorlopige modellen worden opgevat.

Met de sceptici hebben we nu de rondgang langs de stromingen van het Hellenisme gehad. In de volgende en laatste aflevering maken we een samenvatting, waarbij we ook weer de Platoonse en Aristotelische scholen betrekken, om te kunnen terugzien op het volledige filosofische landschap van die tijd.

Zeno de Stoïcijn

Een serie over de belangrijkste filosofische stromingen van het vroege Hellenisme – de tijd na Alexander de Grote en voor de opkomst van de Romeinen – waarin verschillende rijken bestuurd door Griekse elites het hele Midden-Oosten, Griekenland en Zuid-Italië beheersden. We bekijken daarbij hoe de filosofen zich tot elkaar verhielden. In deze aflevering komen we de stichter van school van de Stoïcijnen oftewel de Stoa tegen: Zeno de Stoïcijn.

Kalmte en soberheid

Het woord ‘stoïcijns’ staat in onze taal voor “onbewogen”. Dit woord is afgeleid van de stoïcijnse filosofie. De stoïcijnse filosofen staan er dan ook om bekend dat ze pleitten voor een onbewogen leven, door het vermijden van al te heftige emoties. Maar zij waren zeker niet de enige filosofen die in de Hellenistische tijd en daarvoor pleitten voor een dergelijke levenswijze. Ook Plato vond dat de geest zich van emoties maar niet zoveel moest aantrekken. Emoties horen volgens hem bij het lichaam. Plato’s leerling Aristoteles pleitte voor een evenwichtig leven: extreme emoties keurt hij daarom af. En we zagen dat ook Epicurus, een filosoof van het genot, uiteindelijk pleitte voor kalmte en soberheid, omdat na wijn de kater komt. Het wantrouwen van heftige emoties was dan ook een kenmerk van de gehele Griekse cultuur. Alleen Aristippos, die we twee afleveringen terug bespraken, week hiervan af.

Kalmte en soberheid zijn dan ook niet door de Stoïcijnen uitgevonden, en het is ook niet waarin de Stoïcijnen zich van andere Griekse filosofen onderscheiden. Maar waarin dan wel? We zullen het zien als we de eerste stoïcijn gaan volgen. De stichter van de Stoa is Zeno. Om hem van zijn eerdere naamgenoot Zeno van Elea te onderscheiden noemen we hem ‘Zeno van Citium’, of simpelweg ‘Zeno de Stoïcijn’.

Zeno

Zeno komen we tegen in Athene ten tijde van Epicurus, ongeveer 300 jaar voor Christus. Hij wordt omschreven als een lange, dunne, getinte en – weinig verrassend – sobere man. Hij was lichamelijk niet sterk, en wordt omschreven als nors, teruggetrokken, kort van stof, en gierig. Desondanks werd hij in Athene alom gewaardeerd als een buitengewoon respectabel burger, en een wijs man. Zeno was zo’n soort persoon waar niets op aan te merken viel. Hebberigheid en arrogantie waren hem volkomen vreemd. Athene was niet zijn geboortestad. Hij was zoals zijn nickname al doet vermoeden geboren in Citium, een stad op Cyprus die destijds onder de heerschappij van Athene viel, maar door Feniciërs werd bewoond. Daar werd hij koopman, en begon te varen. Door een schipbreuk belandde hij vervolgens in Athene. In Athene raakte hij zo onder de indruk van de verhalen over Socrates die hij las, dat hij besloot een leraar te zoeken en zijn verdere leven te wijden aan de filosofie.

Omdat hij meende dat de Cynici Socrates’ ware erfgenamen waren, omdat ze het meest sober waren, ging hij in de leer bij de cynicus Crates. Van alle filosofen waren de Cynici met hun totale aversie van bezit misschien wel de koningen van de soberheid onder de filosofen toen: ze wezen in ieder geval iedere luxe af.

De aard van de Natuur

Crates de Cynicus was gesteld op linzen: eenvoudig voedsel dat voor hem symbool stond voor de eenvoud die de Cynici bepleitten. Hij raadde mensen aan om zich met linzen te voeden: goedkoop en eenvoudig voedsel. Omdat de Cynici nogal van het uitvoeren van stunts als statements waren, had Crates bedacht dat zijn leerling bij wijze van statement maar met grote potten linzensoep moest gaan rondsjouwen. Zeno voelde zich daarbij echter duidelijk opgelaten. De cynicus Crates lachte hem daarop uit. Een echte Cynicus kent geen schaamte. Hij sloeg de pot kapot, waardoor Zeno besmeurd werd met het voedsel. Maar in plaats van de les te begrijpen en om het voorval te lachen, nam Zeno met het schaamrood op de kaken de benen, terwijl de linzen langs zijn kuiten stroomden.

Leven volgens de natuur, dat was voor deze leerling Zeno toch te hoog gegrepen. Aldus het strenge oordeel van Crates. Maar toch is deze uitspraak, ‘leven naar de natuur’, juist hét credo geworden van de Stoïcijnse school, die door Zeno gesticht werd. Alleen verstond Zeno onder het motto ‘leven naar de natuur’ iets totaal anders dan het terugkeren naar een schaamteloze animale staat van de Cynici. Als het gaat om de Natuur, zag Zeno meer in standpunt van de tweehonderd jaar oudere filosoof Heraclitus. Van hem leent Zeno het idee dat onze wereld een continu veranderende wereld is, die zich laat leiden door natuurwetten. Deze natuurwetten vormen volgens Heraclitus de ware aard van de Natuur.

Een keten van reacties

De Hellenistische tijd was een tijd van grote natuurwetenschappelijke vooruitgang, en ook dit beïnvloedde Zeno’s denken. Net als zijn medefilosoof, tijd- en plaatsgenoot Epicurus stelt Zeno dat er niets anders is dan materie. Niet alleen de zichtbare verschijnselen, ook onzichtbare zaken als de ziel en de goden moeten volgens Zeno uit materie zijn opgebouwd.

In de theorie die Epicurus aanhing was echter een grote rol toegedicht aan het toeval. De wereld en de atomen, in het Epicurisme is alles wat er is puur het gevolg van toeval. Zeno en zijn volgelingen geloofden daar niet in. Zij geloofden in fundamenteel determinisme. Alles heeft een oorzaak. Alles wat gebeurt, gebeurt noodzakelijk als gevolg van het voorgaande. Alles hangt dan ook samen met elkaar. De wereld zit causaal in elkaar.

Wat wij als toeval zien, is volgens de Stoïcijnen geen toeval, maar een verschijnsel met een logische oorzaak, die voor ons verborgen is, zodat we het als toeval ervaren. Uiteindelijk gebeurt alles volgens de wil van de Natuur. En alles wat gebeurt, staat eigenlijk al van tevoren vast. Het hele wereldgebeuren is een vaststaande keten van reacties, en als we alle informatie over het nu hadden, dan konden we de hele geschiedenis en toekomst doorzien.

De Logos

De Stoïcijnen spreken van de natuurwetten als van de wereldrede, de Logos. ‘Logos’ is in de stoïcijnse filosofie dan ook een synoniem voor ‘Natuur’. Volgens de Stoïcijnen zit de Natuur fundamenteel logisch en redelijk in elkaar. Let op het woord redelijk: de Stoïcijnen zagen de Natuurwetten niet alleen als fundamenteel begrijpelijk, maar ook als rechtvaardig.

‘Natuur’ is bij de Stoa ook synoniem voor ‘God’. Bij het woord God hebben veel mensen een bepaalde associatie, die op de stoïcijnse God niet van toepassing is. De Stoïcijnse God lijkt niet op een mens, zoals bij de traditionele Griekse goden. En ook lijkt de stoïcijnse God niet op de christelijke God. De christelijke God staat los van de wereld en oordeelt daarover. De stoïcijnse God heeft de wereld niet geschapen en velt daarover geen oordeel: hij is daaraan gelijk.

De Stoïcijnse God verschilt ook van de God van de Plato. Plato meent dat God ‘het goede’ belichaamt, dat meteen ook gelijk valt met het ware. Daarbij is het Goede en het Ware in de filosofie van Plato een vorm die buiten de fysische wereld staat. De fysische wereld vormt er slechts een projectie van. Ook is de Stoïcijnse God niet gelijk aan de God van Aristoteles, die de uiteindelijke oorzaak is van alles wat is, datgene waar alles naartoe streeft, de zogenaamde ‘onbewogen beweger’.

Voor de Stoïcijnen is ook het slechte en het bedrog deel van de Godheid: alles valt ermee samen. De Stoïcijnse God staat  daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer. De God van de Stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is maakt volgens de Stoa deel uit van één samenhangend Goddelijk wezen. We noemen dit pantheïsme.

De wereld luistert naar natuurwetten, en de natuurwetten zijn volgens de Stoïcijnen fundamenteel redelijk. God is dus niet alleen alomvattend, het is ook een redelijk wezen. Om dit te benadrukken wordt deze God dan ook wel aangeduid met de term ‘Logos’. De drie termen ‘Natuur’, ‘Logos’ en ‘God’ worden door de Stoïcijnen door elkaar gebruikt, om verschillende aspecten van hetzelfde aan te duiden. Als een Stoïcijn het heeft over fysica, dan ligt het woord Natuur voor de hand. Heeft hij het over de logica, dan is het logisch om het woord Logos te gebruiken. Gaat het over ethiek, dan is het woord God gepast. Zeno deelde de filosofie dan ook in deze drie gebieden in: fysica, logica en ethiek, en zijn volgelingen namen die indeling over. Maar voor de beantwoording van de vragen binnen die drie disciplines verwijzen ze dus naar steeds hetzelfde uitgangspunt: God, de Logos en de Natuur zijn voor de Stoïcijn hetzelfde.

Zeno de asceet

Zeno was een asceet. Net als de Cynici leefde hij uitzonderlijk sober. Maar hij verschilde met de Cynici door zijn serieuze en minder provocatieve, meer conformistische karakter. Hij hield er niet van de aandacht te trekken, en ook hield hij er niet van zich te omgeven met veel mensen.

Hij lijkt in veel opzichten op een Epicurist. Maar op theoretische gronden verschilt hij daar sterk mee. Het verwerpen van het geloof in toeval is fundamenteel voor het Stoïcijnse deterministische geloof. Deze verwerping staat aan de basis van de Stoïcijnse overtuiging van de fundamentele verbondenheid van de mens met de wereld – een verbondenheid die bij Epicurus helemaal niet voorkomt, alleen bij zijn filosofie van de vriendschap zien we hem terug als vreemde eend in de bijt. Over het algemeen onderstreept Epicurus juist het fundamentele toeval en de fundamentele nutteloosheid van alles. Bij Epicurus is iedereen feitelijk een losgeslagen deeltje, vrij van alles.

De Stoïcijnen konden daar zoals we zagen niet radicaler van afwijken dan dat ze deden. Voor hen bestaat er geen toeval, integendeel, alles hangt met elkaar samen via strikt determinisme. Alles wat gebeurt, heeft invloed op ons leven, en ons leven heeft invloed op alles wat gebeurt. Haal één radar uit het systeem weg, en het systeem is niet meer hetzelfde. Wij als mensen zijn zo onlosmakelijk verbonden met de hele Kosmos. Een Kosmos die bovendien naar redelijke wetten luistert.

Het is volgens Zeno dan ook allerminst toevallig dat wij mensen begiftigd zijn met de capaciteit die logische rede te begrijpen. We zijn er immers deel van. Zodoende hebben wij mensen het vermogen om de natuurwetten te doorgronden en ons daarnaar te richten. De menselijke logica is volgens de Stoïcijnen dan ook een natuurgegeven. Daarmee leren wij de oorzaak-gevolg-ordening van de wereld begrijpen.

Er is ook een moreel verschil tussen Epicurus en de Stoa. Epicurus stelde het genot als uiteindelijke maatstaf. Maar Epicurus laat zich hier volgens de Stoïcijnen afleiden van de werkelijke zin van ons bestaan. Het is niet zo dat Stoïcijnen zich afwendden van alle genot, wat soms gedacht wordt, maar door zich te richten op genot, laat men zich volgens hen maar afleiden van waar het werkelijk om gaat. Genot is maar tijdelijk. Werkelijk geluk valt volgens de Stoa alleen maar te bereiken als we ons richten op de wetten van de Natuur. Een wijze vecht volgens de Stoïcijnen niet tegen de gebeurtenissen. Hij beseft dat iedere gebeurtenis plaatsvindt omdat het moet gebeuren, volgens de wet van de Natuur. En hij beseft dat het aanvaarden van de Natuur zoals zij is, de enige manier is om gelukkig te worden. Dit is de kern van de stoïcijnse filosofie.

De Vroege Stoa

Om het marktplein voor iedere zichzelf respecterende Griekse stad in de Hellenistische rijken stond een zuilengang, naar het voorbeeld van Athene. De zuilengang van Athene was de plek waar Zeno met zijn aanhangers filosofeerde. Die zuilengang heette de Stoa, en dit is dan ook de reden dat de filosofische school waar Zeno de fundamenten van legde zo heet.

De Stoa zou vijf eeuwen lang dominant worden in de westerse filosofie: van de Hellenistische tijd tot diep in de Romeinse cultuur. Ze heeft ook een hele ontwikkeling doorgemaakt: van de Vroege Stoa, via de Midden-Stoa, naar de Late Stoa. We kijken nu vooral naar de Vroege Stoa, want we blijven in de vroeg-Hellenistische tijd. In de volgende aflevering bekijken we hoe de volgelingen van Zeno de Stoïcijnse filosofie verder praktisch vormgaven, in de fysica, de logica en de ethiek.

Gematigd Hedonisme

Een serie over de belangrijkste filosofische stromingen van het vroege Hellenisme – de tijd na Alexander de Grote en voor de opkomst van de Romeinen – waarin verschillende rijken bestuurd door Griekse elites het hele Midden-Oosten, Griekenland en Zuid-Italië beheersden. We bekijken daarbij hoe de filosofen zich tot elkaar verhielden. In deze aflevering: de Epicuristen.

Epicurus’ tuin van het genot

Epicurus heeft in zijn leven flink wat gereisd. Waarschijnlijk werd hij geboren op Samos, in die tijd een Atheense nederzetting. Zijn diensttijd bracht hij in Athene door en daarna was hij een tijdlang op Lesbos te vinden, alwaar hij zijn Hedonistische leer begon te prediken. Een eeuw nadat Aristippos het filosofisch hedonisme had uitgevonden, omstreeks 305 voor onze jaartelling, kocht hij vervolgens een huis met een grote ommuurde achtertuin in Athene. In die beroemde tuin, de tuin van Epicurus, onderwees hij zijn versie van het Hedonisme.

Epicurus’ tuin stond voor al zijn vrienden open en ook slaven en vrouwen waren welkom. Dat was in die tijd nog een heel schandaal. Maar wie hoopt dat in die tuin woeste hedonistische orgieën plaatsvonden wordt teleurgesteld. Het naar de denker vernoemde Epicurisme is namelijk een zeer ingetogen vorm van hedonisme. Een hedonisme dat om te beginnen gepaard gaat met een heleboel waarschuwingen. Zoeken naar genot op korte termijn, dat leidt volgens Epicurus niet tot bevrediging. Integendeel. Wie teveel eet, wordt ongezond. Te veel drinken leidt tot een kater. Seks leidt tot ziekte en nieuw leven, en dat laatste maakt het ons er ook niet altijd veel gemakkelijker op, en als activiteit is seks op termijn onbevredigend. Kortzichtig genotzucht leidt maar tot verslaving. En daarbij moeten we soms nu eenmaal minder leuke dingen doen om leuke dingen te bereiken.

Net als andere hedonisten stelt Epicurus weliswaar het genot centraal, maar hij loopt er niet als een kip zonder kop achteraan en denkt ook aan de toekomst. Epicurus weegt kortom het genot op kortere en langere termijn tegen elkaar af. Dit noemde hij de hedonistische calculus. En al rekenend komt hij tot de conclusie dat het ware genot een gematigd genot moet zijn. Echt genot is volgens hem tevredenheid, en dat valt het makkelijkst te bereiken door niet veel te willen, en zich te vrijwaren van angst en pijn. Luxe is daarbij onnodig, sterker nog, dat is ons alleen maar tot last. Het streven naar luxe en het vervolgens willen behouden daarvan kan alleen maar leiden tot ongeluk en angst.

Epicurist streeft als genotzoekend mens uiteindelijk naar gemoedsrust, of Ataraxia zoals de Grieken dat noemden, omdat hij vindt dat hem dat het meeste en de meest duurzame vorm van plezier schenkt. Hij pleitte voor een uiterst gematigd leven. Wie genoeg te eten heeft, die moet zijn psychische evenwicht kunnen bewaren. Als een waar voorbeeld van zijn leer leefde hij voornamelijk op water en brood. Een stuk kaas was voor hem al een feestmaal. Genieten van de kleine dingen, dat is waar het de Epicurist om gaat. Daar ligt volgens hem het ware geluk.

Angsten zijn onnodig

Epicurus

Zoals we de vorige aflevering zagen kwam het radicale Hedonisme van Aristippos voort uit een extreem relativisme. Aristippos wantrouwde alles, behalve zijn directe emoties. Ook Epicurus gaat in zijn filosofie het liefst uit van wat volgens de hedonisten een direct gegeven is: genot en pijn. Hij wantrouwt andere uitgangspunten. Voor Aristippos is het daar klaar, maar Epicurus denkt verder. Hij vertrouwt meer dan Aristippos en zijn volgelingen op zijn waarneming en verstand, en meent dat hij door logica en fysica bepaalde zekerheden kan krijgen. Zekerheden die niet onverdienstelijk zijn, omdat ze ons kunnen helpen een aantal fundamentele angsten weg te nemen.
Epicurus adopteert het atoommodel van Democritus, een presocratische natuurfilosoof, die dit idee van zijn leraar Leucippus erfde. Volgens Democritus’ visie is alles in de wereld fysisch. Dus niet alleen lichamen, ook de ziel bestaat uit atomen, die doelloos door de ruimte vliegen en toevallig op elkaar botsen, en af en toe tijdelijk samenklonteren. Zo ontstaat volgens hem de wereld.

En dit was het volgens Epicurus dan ook. Er zijn in dit wereldbeeld geen abstracte blauwdrukken zoals bij Plato, er is geen hoger doel zoals bij Aristoteles, en er is ook geen onveranderlijk ‘zijn’, waar Parmenides in geloofde. Zelfs zijn er geen hogere natuurwetten waar alles naar luistert, zoals Heraclitus aannam. Het leven is volgens Epicurus puur fysisch en doelloos. En deze doelloosheid en betekenisloosheid ziet hij als een bevrijding.

Angst voor de goden is volgens Epicurus zinloos. Als er al goden bestaan bemoeien ze zich toch niet met ons, want goden zijn volmaakt, en iets dat volmaakt is gaat zich uiteraard niet met onvolmaakte zaken bemoeien. Ook hoeven we niet bang te zijn voor de dood. Er is namelijk geen leven na de dood, en de dood kunnen we zelf dan ook niet ervaren. Een prettig leven is daarom ook veel belangrijker dan een lang leven. En bang voor het lot hoeven we ook al niet te zijn. Niets is immers voorbeschikt. Wie zich zorgen maakt, moet zich verheugen over mooie vooruitzichten, wie pijn heeft moet zich laven aan mooie herinneringen. Het schijnt dat Epicurus met deze wijsheden zelf op zijn oude dag een langdurige en zeer pijnlijke ziekte – hij leed aan nierstenen – zonder al teveel moeite wist te verdragen.

Apolitiek

Voor Epicurus was ieder mens in potentie aan iedereen gelijk. Maar hij was alles behalve een politiek activist. Hij raadde mensen aan een teruggetrokken en onmaatschappelijk leven te leiden, en zich vooral niet teveel te bemoeien met de maatschappij, want wie ongelukkig wil zijn moet vooral een carrière nastreven: het leidt uiteindelijk alleen maar tot botsingen en complicaties. Nooit leidt het tot verzadiging.

Toch ging het lot van de mensen Epicurus kennelijk wel aan het hart, want hij heeft erg veel over zijn filosofie geschreven. Helaas zijn er slechts enkele brieven en fragmenten van hem overgebleven, maar genoeg om een goed beeld van hem te hebben. Hij schreef in heldere en simpele taal. Van poëzie moest Epicurus namelijk niet teveel hebben. Alleen maar moeilijkdoenerij. Als je iets te melden hebt, dan doe je dat maar beter zo exact mogelijk.

Het meest maatschappelijke waar Epicurus mee kwam was wellicht zijn omschrijving van wat volgens hem recht is. Natuurlijk recht, dat is volgens hem een afspraak die gericht is op wederkerig nut. De kern van die afspraak is dat men elkaar niet benadeelt. Dit recht is beperkt tot rationele en redelijke wezens. Voor levende wezens die niet bereid of in staat zijn verdragen te sluiten bestaat er volgens Epicurus geen recht. Misdaad is volgens Epicurus voor iemand die rationeel denkt nooit een aantrekkelijke optie. Wie leeft van de misdaad moet constant op zijn hoede zijn, en dat is allemaal maar ongemakkelijk.

De teruggetrokken vriend

Met zijn pleidooi voor een teruggetrokken leven zouden we kunnen denken dat Epicurus een soort kluizenaar was. Maar Epicurus pleit niet voor een leven in eenzaamheid. Hij noemt vriendschap één van de belangrijkste dingen in het leven. En hij bezingt daarbij de onvoorwaardelijke vriendschap. Maar… hoe is onvoorwaardelijke vriendschap consistent met zijn hedonistische calculus? Vrienden leveren toch lang niet altijd meer genot dan pijn? Om te beginnen kunnen vrienden je verraden, maar ook kan je vrienden een ongeluk overkomen, en dan heb je hun pijn er maar bij te verdragen.

Vriendschap alleen bij voorspoed dus? Epicurus ziet ook wel in dat dit geen echte vriendschap is. Om de vriendschap te redden tegen deze kritiek komt hij met een kunstgreep. Epicurus zegt dat mensen geen geïsoleerde individuen zijn, maar verbonden met elkaar. Wie een vriend heeft, ziet in zijn vriend zijn alter ego, en zodoende is de lust een gezamenlijke lust, en pijn een gezamenlijke pijn. De kern blijft nog steeds het zoeken van lust en vermijden van pijn. Alleen doe je dit met vrienden samen. Zo stijgt Epicurus’ hedonisme boven het ego uit.

De Hedonistische nalatenschap

Alle hedonisten in de oudheid combineerden een sensitieve filosofie met een zekere mate van relativisme. Maar tussen de vormen van hedonisme die we nu behandeld hebben bestaan grote verschillen. Epicurus’ Hedonisme met zijn hedonistische calculus staat in veel aspecten haaks op dat van de Cyreense school van de familie Aristippos, die met haar fundamentele wantrouwen naar alles dat niet onmiddellijk ervaren wordt al dat gereken van Epicurus maar belachelijk vond. Lange termijnplanning lijkt slim, maar er zijn een hoop aannames voor nodig, die allemaal fout kunnen zijn. Logica en fysica zijn daarom volgens de erven Aristippos volkomen onbetrouwbaar en die atoomtheorie is voor een rechtgeaarde relativist natuurlijk gewoon luchtfietserij. Ze meenden bovendien schamper dat Epicurus’ uitgesmeerde versie van genot gelijk stond aan het genot van een lijk.

De Cyreense school wekte met haar radicale leer echter vooral tegenargumenten op. Aristippos en zijn erven mochten dan wel claimen onafhankelijk te zijn van sociale conventies en van de genotsmiddelen zelf, ze waren volgens de kritiek nog altijd slaven van hun eigen bevliegingen. De Griekse cultuur zelf kende traditioneel gezien een grote waardering voor ingetogenheid. ‘Alles met mate’ was toen al een vaak aangehaalde spreuk van de wijze Solon, die drie eeuwen voor Epicurus leefde. Vandaar dat de radicale filosofie van Aristippos, waarin uitspattingen volledig gelegitimeerd zijn, niet altijd even goed geadopteerd werd. Hoezeer Grieken in praktijk af en toe overeenkomstig zijn leer mochten handelden, theoretisch hielden ze zich in ieder geval liever een stuk braver.

Epicurus’ filosofie sloot beter op de Griekse mentaliteit aan. Epicurus werd tijdens zijn leven al als een goeroe gezien, en veel van zijn volgelingen vereerden hem zelfs als een God. Na deze tuingod zijn er dan ook geen latere filosofen die zich volgelingen van Aristippos noemden, maar het Epicurisme zou nog veel volgelingen kennen. Zijn filosofie speelt tot ver in de Romeinse tijd een belangrijke rol in het filosofische debat, met name door de Romeinse dichter Lucretius, die in de eerste eeuw voor onze jaartelling over Epicurus schreef en daarmee razend populair werd.

Ook dat is verklaarbaar. Epicurus’ filosofie is simpel, nuchter en praktisch, en dat paste goed bij de Romeinse volksaard. Aan de andere kant waren de Romeinen niet vies van een uitspatting zo nu en dan, en sommige van die Romeinse Epicuristen vatten Epicurus’ filosofie misschien iets te ruim op, en stonden in praktijk misschien wel dichter bij de opvattingen van de familie Aristippos.

Een moreel gat?

Hedonisten wordt vaak verweten dat er in hun filosofie een moreel gat zit. De hedononistische filosofie heeft dan ook zeker iets egocentrisch. Wie zich richt op genot zou misbruik van mensen en zijn omgeving kunnen verdedigen, met het eigen genot als doel. Maar daarmee doen we de hedonistische denkers toch zwaar tekort. Aristippos bijvoorbeeld kende met zijn pleidooi voor meegaandheid en zijn immuniteit voor vernederingen wel degelijk een moraal. Daarbij doet hij kwaadheid en wraakzucht af als nutteloze emoties. En Epicurus komt zoals wij zagen met hele rationele argumenten tegen de misdaad, en een rationeel fundament voor recht. De hedonisten vonden in hun filosofie dus wel een moraal. We kunnen het een dunne moraal vinden, maar ze heeft wel een stevige rationele basis, en daarbij heeft een hedonistische moraal het voordeel dat zij niet fundamenteel botst met onze primitievere gevoelens.

We zagen ook de kunstgreep die Epicurus maakte om de vriendschap te verdedigen. Ik noemde dat een kunstgreep, omdat hij een zekere verbondenheid van mens tot mens aannam, die vanuit de atomistische kern van zijn leer niet helemaal te verklaren is. Misschien voelde Epicurus zelf ook wel aan dat deze gedachtegang niet helemaal zuiver is, want hij reserveert hem slechts voor bekenden. Het alter-ego dat mensen in vrienden zien, bestaat voor Epicurus niet tussen mensen die vreemd voor elkaar zijn. Zover gaat zijn inlevingsvermogen niet. Ook accepteert Epicurus de vriendschap tussen mens en dier niet. De verbondenheid van mensen beperkte zich voor Epicurus tot een kleine kring, en slechts tot wezens die tot rede in staat zijn.

We zullen in de volgende aflevering zien hoe de Stoïcijnen het begrip van verbondenheid veel breder opvatten, en daarvan de kern van hun leer maakten.

Dit artikel verscheen eerder op Historiek.nl en Sargasso.nl.

Moraal zonder religie VI – Moraal uit relativisme

In deze zevendelige serie probeert Klokwerk er vrij filosoferend achter te komen of er iets mogelijk is als een moraal zonder religie. In de vorige delen zagen we hoe de moderne westerse filosofie gehakt heeft gemaakt van het idee van een absolute waarheid, en vervolgens een individuele waarheid. Leuk, maar wat kunnen we nu nog met die postmoderne inzichten?

Even samenvatten. In de vorige stukken zagen we met Nietzsche dat “de waarheid” geen absoluut en vaststaand iets kan zijn. Iedereen heeft immers zijn eigen werkelijkheid en die is gekleurd door zijn ervaring. Het is simpelweg niet te bewijzen of er ook een werkelijkheid is buiten de ervaring, en als deze er zou zijn, dan konden we hem toch niet kennen.

Maar ook kan de waarheid kan niet in de handen van één iemand zijn. Een ervaring is nog geen waarheid. Iemand kan pas aanspraak op de waarheid maken als hij anderen daarvan kan overtuigen. Als hem dit niet lukt kan hij nog steeds overtuigd zijn van zijn eigen gelijk, maar de anderen noemen hem dan gek. We zeggen dan: hij leeft in een andere werkelijkheid, en wijzen naar ons voorhoofd.

Dat die gek over een eeuw als genie mag worden gezien doet niets af aan dit principe. Want hij wordt slechts een genie doordat hij er ten lange leste kennelijk in slaagt anderen te overtuigen.

Wat waar is, is kortom het product van overeenstemming tussen mensen. Vanaf daar is de stap naar moraalfilosofie snel gemaakt.

Relativisme en moralisme door de eeuwen heen

Dat zien we ook als we kijken naar relativisme door alle culturen en tijden heen. Wie namelijk dacht dat het relativisme allemaal maar nieuw en westers en modern is vergist zich. Relativisme zien we in de filosofie in verschillende tijden en bij verschillende volken terugkomen. Zo waren de Romeinen bijvoorbeeld waren zeer relativistisch van denken, zich beroepend op Epicurus en de Stoïcijnen. Ook de sofisten in het Athene van Plato waren relativisten. Verder komt het relativisme in de Indische en Chinese filosofie in verschillende vormen voor.

En juist deze filosofen waren veelal moraalfilosofen bij uitstek.

Epicurus bijvoorbeeld geloofde in niets, maar kwam erop uit dat wil een mens werkelijk gelukkig zijn, hij maar het beste conflicten en onmatigheid kan vermijden, en leidde zelf een leven als van een monnik.

Dan de sofisten. Zij zijn door Plato en zijn volgelingen millennia lang weggezet als volkomen immorele figuren. Ten onrechte. Zij hadden wel degelijk een mening over wat juist is en onjuist. “De mens is de maat van alle dingen” schreef Protagoras, en dat was niet alleen bedoeld als middelvinger naar alles wat naar godheden en hogere filosofie ruikt; het is ook een zeer vroege uiting van humanisme. Ondertussen zien we dat Gorgias het relativisme gebruikt als een rechtvaardiging voor democratie. Immers, als niemand gelijk heeft, dan kunnen we er maar beter samen uitkomen.

Bij de sofisten leren we dat het relativisme juist een fundament kan vormen voor moderne maatschappelijke verworvenheden als democratie, vrijheid en recht op onderwijs. We kunnen dat rijtje aanvullen met zaken als een onafhankelijke rechterlijke macht, gelijke kansen en plichten, onafhankelijke informatievoorziening en het recht om zelf te beslissen over het eigen lichaam.

Moraal en religie

De uitspraak dat zonder God geen moraal mogelijk zou kunnen zijn is één van de meest beledigende die gelovigen kunnen doen. Ze zeggen daarmee eigenlijk dat alle atheïsten fundamenteel immoreel zijn. Deze uitspraak, die af en toe met name in gelovige kringen rond-echoot, was aanleiding voor deze serie.

Want natuurlijk is dat mogelijk.

Ten eerste is er ons instinct waarmee wij een zekere moraliteit overerven. Dit was in reacties op eerdere delen in deze serie natuurlijk al genoemd, en inderdaad: naast al die kwalijke eigenschappen die we met ons meedragen hebben we als mens ook de overgeërfde behoefte om te zorgen. Cynici die dit altruïstische element uit de mens weg willen redeneren door het te herleiden tot egoïstische motieven hebben het daarmee nog nooit van de aarde kunnen verwijderen: het is er.

Ten tweede heb ik hier door middel van deze kleine reis door de westerse filosofie hopelijk kunnen demonstreren dat het wel degelijk mogelijk is om zonder de kunstgreep van een Opperwezen een moraal te funderen.

En een moraal die gefundeerd is op een zeker relativisme is naar mijn mening juist oprechter en krachtiger dan een moraal die afhankelijk is van de grillen van een Opperwezen. Een relativistische moraal wordt immers niet ingegeven uit angst voor straf, het is geen star stelsel van geboden waar de mens maar blind aan moet gehoorzamen en zich wellicht zelfs dient te offeren, en zij is niet ondergeschikt aan de willekeur van een macht die bepaalt wat een kracht van boven ons voorschrijft. Het is bovendien geen dicterende, maar een zoekende moraal.

Onze tijd

Ondertussen leven wij in een tijd waarin de moraal voor westerlingen niet meer beheerst wordt door een kerk. Natuurlijk spelen allerlei kerken en politieke stromingen een rol in het moreel debat, maar er is niet één duidelijke stroming die de hoofdmoot bepaalt, en in onze samenleving hebben kerken ondanks discussies over de zondagssluiting en de weigerambtenaar duidelijk een stapje terug gedaan.

Sommige kerken menen daarom dat we in een immoreel tijdperk leven. Maar dat is grote onzin. We leven juist in een bloeiperiode van de moraal. Sinds een slordige halve eeuw kennen we immers iets totaal nieuws in de geschiedenis van de mensheid: de universele rechten van de mens. Een uniek project.

Critici zullen hier meteen tegenin brengen dat deze rechten niet universeel maar vooral westers zouden zijn, en dat niemand zich er in praktijk aan houdt (inclusief onze politiek als het op bijvoorbeeld asielzoekers aankomt). Dat alles mag dan waar zijn, het neemt nog niet weg dat het een standaard is die breed – en breder dan alleen in het westen – erkend wordt. De mensenrechten mogen dan niet absoluut en perfect zijn, en niet overal worden geaccepteerd laat staan nageleefd, zij zijn een stap op weg naar een gedeelde moraal zoals de mensheid die eerder nog niet heeft kunnen zetten.

En niet voor niets ontstonden deze rechten in een tijdperk van globalisering, in een tijd dat de Godsdienst bij de dominante volken een stapje terug deed.

God voor ongelovigen

De verhouding tussen waarheid en moraal is voor een relativist anders dan voor een absolutist. Voor een relativistisch mens is de moraal geen afgeleide van een abstracte hogere waarheid, maar er juist een voorwaarde voor. Hoe beter wij gaan communiceren, hoe dichter wij komen tot een algemene waarheid, één werkelijkheid, één visie.

Dit bereiken zullen wij nooit. Niet alleen zijn we daarvoor te dom, te kortzichtig en te slecht gedisciplineerd, we verschillen ook van elkaar, en daarom zullen onze gedachten niet letterlijk één kunnen worden. Maar dat neemt niet weg dat de gedeelde waarheid een doel blijft om naar te streven; hoe dichterbij hoe beter.

En misschien is dat wel dat abstracte beeld van de waarheid waar mensen altijd van droomden, de liefde die ze bezongen, de hogere macht waar ze naar reik­ten – kortom, die abstracte absolute waarheid die in vroeger tijden werd bezongen als God.

De volgende week betoogt Klokwerk dat joden, christenen en moslims hun eigen heilige boeken niet begrijpen en sluit hij af met een betoogje over onsterfelijkheid.

Moraal zonder religie VII – Wat is Religie?

In deze zevendelige serie probeert Klokwerk er vrij filosoferend achter te komen of er iets mogelijk is als een moraal zonder religie. In het vorige deel kwam Klokwerk tot de conclusie dat ook met een relativistische filosofie een moraal zeer goed mogelijk is. Sterker nog: we kunnen er tevens een fundament voor een moraal in vinden. In dit laatste stuk van de serie kunnen we conclusies trekken, maar niet voordat we ons nog éénmaal hebben afgevraagd wat religie nu eigenlijk is.

In ons westerse denken stellen we religie graag gelijk met Godsdienst, en zien we de drie grote monotheïstische Godsdiensten als model daarvoor. Religie zien we dan als het geloof in God die wordt geïntroduceerd middels wat oude boeken en waaromheen zich een organisatie heeft ingericht die wat dogma’s koestert, wat rituelen praktiseert, alles gericht op het in stand houden van bepaalde maatschappelijke verhoudingen.

Dat is echter een hoogst dubieuze visie. Religie wordt even vaak omschreven als de zoektocht naar zingeving en verbinding. Een veel betere definitie, omdat deze zoektocht in alle religies ligt besloten, en niet alleen die waarin een God of meerdere Goden een rol spelen.

Wanneer we religie in dat licht zien is het antwoord op de vraag die we ons stelden uiteindelijk nee. Een moraal zonder God of absolute waarheid is zeker mogelijk, maar zonder religie niet: zonder zingeving en verbinding is er immers geen richtlijn voor het handelen, en dus geen moraal.

Een ander licht op de Godsdiensten

Deze definitie van religie werpt ook een ander licht op de grote godsdiensten. Wanneer de filosofie achter een godsdienst namelijk als dogma wordt opgevat, ontstaat er voor de oprechte zoektocht naar zingeving een probleem. En al helemaal als mensen deze dogma’s niet alleen zichzelf, maar ook aan anderen op willen leggen. Waar dat gebeurt verliest een godsdienst haar religieuze aard, en wordt het een geloof zonder religie.

Een moreel mens zijn is daarbij meer dan slaafs achter wat regels aanlopen die worden opgelegd door autoriteiten omwille van een beloning of uit angst voor straf, al dan niet in het vooruitzicht gesteld in een hiernamaals.

Zijn die Godsdiensten dan niets dan religieuze dwalingen? Om dat te weten moeten we terug naar de heilige boeken. Er zijn twee soorten mensen die de verhalen in het oude testament, het nieuwe testament en de Koran letterlijk nemen: de meest verstokte gelovigen en de meest verstokte ongelovigen. De laatste groep natuurlijk omdat het voor hun antireligieuze agenda handig is om de verhalen zo letterlijk mogelijk te nemen. Letterlijk genomen zijn die verhalen immers nogal absurd en tegenstrijdig.

Voor de anderen is het wel duidelijk dat die verhaaltjes allegorisch zijn bedoeld. De vraag is echter: hoe allegorisch? Ik zou willen zeggen zo allegorisch mogelijk, of om terug te grijpen naar wat ik in het tweede deel van deze serie schreef: zo allegorisch dat zelfs God een symbool is geworden.

Voorbij goed en kwaad

Als voorbeeld voor wat ik bedoel nemen we het scheppingsverhaal. Dit wordt tot op de dag van vandaag misbruikt als bron voor de verwerping van moderne wetenschappelijke theorieën en vrouwenonderdrukking, maar valt ook te lezen als een prachtig verhaal over de menselijke existentie, waaruit een moraal volgt die nogal verschilt van die van de kerkelijke traditie.

Er zijn in dit verhaal twee bomen waar de mens in zijn dierlijke staat niet van mag eten. De boom van de kennis en de boom van het leven. De slang verleidt de mens door te zeggen dat hij wanneer hij van de boom van de kennis eet zal zijn als God, en het verschil zal kennen tussen goed en kwaad. De mens eet en wordt zich bewust van zijn naaktheid (kwetsbaarheid) en sterfelijkheid: de fragiliteit van zijn leven kortom. Dit is de reden waarom hij uit het zalige paradijs van de dierlijke onwetendheid wordt gestoten.

Zo gelezen is het verhaal op zich al mooi genoeg, maar de bite zit hem wellicht in de schijnbare tegenstrijdigheden. Hoe kan God, die alles weet en alles ziet, verbaasd en vertoornd zijn over de menselijke drang naar kennis? En hoe kan het dat God Zijn Eigen schepping voor een deel afserveert als “kwaad”? Hoe kan een volmaakt wezen überhaupt een onvolmaakte schepping creëren? Dit zijn paradoxen in het scheppingsverhaal die denkers binnen en buiten de kerk millennia lang bezig gehouden hebben.

Een oplossing zou zijn dat bedoeld wordt dat de mens zich verwijdert van het aardse paradijs als hij zichzelf uitroept tot God, en begint te oordelen. Wie de wereld indeelt in een absoluut goed en kwaad zal namelijk altijd op voet van oorlog leven met het kwaad in de wereld, het kwaad in zichzelf en om zich heen. Hij kan zodoende nooit in harmonie en verzoening leven met zichzelf en de schepping. En daarmee is voor hem het aardse paradijs onbereikbaar.

Deze lezing verklaart een hoop moeilijkheden met het scheppingsverhaal en sluit bovendien aan op de inzichten die we terugvinden in andere meer filosofische religies zoals de Romeinse Stoa en het Chinese Taoïsme. In die tradities staat de religieuze zoektocht haaks op het veroordelen van een deel van het bestaan als intrinsiek slecht. “God” staat in deze filosofieën voor het Al (alles tussen alfa en omega dus). Wijsheid is het streven naar een situatie waarin geen onderdrukking is, maar harmonie.

Het onuitwisbare bestaan

Eigenlijk zou ik hier moeten stoppen. Maar ik wil, nu we in dit laatste deel toch religie als onderwerp hebben, niet besluiten zonder bij wijze van bonus nog wat te zeggen over de dood. Veel gelovigen geloven immers niet zozeer om een richtsnoer voor het leven te hebben, maar uit angst voor de dood. Hemel en hel mogen het dan goed gedaan hebben om gedrag af te dwingen, ondanks dat dit wellicht niet meer zo werkt zullen velen heimwee voelen, omdat het toch troostrijk is te geloven dat er “iets” zou zijn.

Epicurus leert ons echter dat we voor de ervaring van de dood niet bang hoeven te zijn. Deze ligt immers buiten onze ervaring. Zoals het ook niet “eng” was er voor onze geboorte niet te zijn, zo hoeven we ook niet bang te zijn voor de dood.

Nu zullen veel mensen hier toch een gevoel voor leegte aan overhouden. Daarom verleggen we de focus naar de filosofie van de Stoïcijnen, waar we ook een beetje Taoïsme en postmodernisme door zullen mixen.

In onze moderne tijd hebben we de neiging onszelf te beschouwen als een individu dat opgesloten is in een lichaam. Maar uiteindelijk is het onzinnig ons eigen ik zo strikt te begrenzen. Ons fysieke lichaam zelf wordt tijdens ons leven vele malen volledig vervangen, en wanneer we ademen deint niet alleen onze eigen huid mee, maar ook de kleren die we dragen en de lucht om ons heen.

Waar ligt de grens? Binnen mijn lichaam, precies om mijn lichaam of buiten mijn lichaam? Een onzinnige vraag. Beter is het te vragen hoe wij worden gevormd. Dan zien we dat onze handelingen soms weliswaar het gevolg zijn van onze gedachten, maar dat onze gedachten weer het gevolg zijn van eerdere gebeurtenissen, gedachten van anderen of fysieke reacties: dingen waar we ons meestal niet bewust van zijn.

Alles in deze wereld hangt met elkaar samen, en wij vormen daar een onlosmakelijk onderdeel van. Ons eigen ik kent daarmee in feite geen grenzen. Niet in ruimte, en niet in tijd. Wij zijn kortom onlosmakelijk verbonden met de wereld en de wereld met ons heen. Zonder ons is de wereld zoals deze is niet mogelijk, en ook de wereld van de toekomst niet. Ons bestaan is daarmee onuitwisbaar. We zijn kortom bang voor de dood, terwijl we hem eigenlijk al lang hebben overwonnen.

Of u deze gedachtegang wilt volgen moet u natuurlijk zelf weten. Het aardige van deze Stoïcijnse visie op leven en dood is in ieder geval dat vanaf hier de stap naar moraal weer wordt gemaakt. Wij dienen ons niet te richten op de dood, maar op het leven zelf, op onze omgeving, op elkaar, omdat we weten dat we juist via die zaken onsterfelijk zijn.

Epicurus’ Brief over het Geluk

Epicurus staat bekend als de hedonist die stelde dat het doel van de mens was zijn eigen genot te volgen. Hij werd als goeroe aanbeden en filosofeerde met zijn vrienden in zijn beroemde achtertuin, waar ook vrouwen en slaven welkom waren, en dat spreekt in het licht van een genotsfilosofie natuurlijk tot de verbeelding.

Toch pleitte hij voor een uiterst gematigd leven. Immers, overdaad schaadt, onverzadigbaar verlangen heeft niets met geluk van doen, en soms moeten we minder leuke dingen doen om leuke dingen te bereiken. Geluk was voor hem uiteindelijk het zich vrijwaren van angst en pijn en daarvoor is evenwichtig en deugdzaam leven nu eenmaal noodzakelijk.

De filosofie van Epicurus is daarom naar mijn idee voor onze tijd aantrekkelijk. Genot is volgens hem uiteindelijk de enige natuurlijke maatstaf die we hebben. De goden voor zover ze al bestaan bemoeien zich niet met ons en alles is gewoon strikt toevallig, maar bang voor het lot hoeven we niet te zijn door de eigen evenwichtigheid die Epicurus ons leert. Angst voor de dood is volgens hem onzinnig, want die kunnen we zelf toch niet ervaren, en prettig leven is uiteindelijk oneindig veel belangrijker dan lang leven.

De veelgehoorde kritiek dat Epicurus’ filosofie immoreel zou zijn, is onterecht. Sterker nog, waar Plato zijn moraal baseert op een hogere waarheid, Aristoteles op een bestemming van de mens, en de stoïaut;cijnen op de logos/natuur, is de moraal van Epicurus uiteindelijk naar mijn mening veel steviger, want immers gebaseerd op genot, en daardoor veel minder kwetsbaar voor de verleidingen daarvan, en dus voor hypocrisie. Bovendien zijn concepten als een hogere waarheid, een menselijke bestemming of een logos naar mijn idee hoogst betwijfelbaar, en daarbij (of daardoor) meestal ronduit vaag en geven ze aanleiding tot oneindig veel meningsverschil en misverstand. Filosofie is natuurlijk al vaag genoeg, en dit soort gezwam over “de natuur” geeft ook in de Stoa (de filosofie van de stoïaut;cijnen) naar mijn idee al genoeg aanleiding tot dwalingen, en onderdrukking van genot, en dus van zichzelf en anderen, om over de filosofie van Plato maar te zwijgen. Niet toevallig worden de Stoa en het Platonisme gezien als de morele voorlopers van het christendom – en hypocrieter en mensonderdrukkender is volgens mij de moraal zelden geweest als in de monotheïaut;stische godsdiensten.

Epicurus pleit niet alleen voor matigheid, maar komt ook met een omschrijving van rechtvaardigheid die vooral begrijpelijk en praktisch is: “Natuurlijk recht is een afspraak die gericht is op nut, en die als oogmerk heeft dat men elkaar niet benadeelt en niet door elkaar benadeeld wordt.” Kijk, daar kan ik wat mee.

Toch zitten er grenzen aan deze utilistische moraal. Zo vindt Epicurus dat er met betrekking tot al die levende wezens “die niet bereid of in staat zijn geweest verdragen te sluiten” geen recht of onrecht is. Bij Epicurus blijft de mens redelijk alleen, en hij raadt dan ook aan een teruggetrokken en onmaatschappelijk leven te leiden.

Kom ik op een kritiek van Cicero die mijns inziens wel weer terecht is. Hij merkt op dat hij voor Epicurus’ volgelingen maar hoopt dat ze niet teveel mensen ervan overtuigen om zich terug te trekken, want als er niet meer aan politiek gedaan wordt en iedereen zich alleen maar om zijn vrienden bekommert, zal het met de voorspoed en vooral de vrede in “hun tuintjes” snel gedaan zal zijn.

En daar wil ik aan toevoegen dat als Epicurus in onze tijd zou kunnen kijken, hij wellicht zou moeten toegeven dat wie aan de natuur geen recht toekent uiteindelijk zal moeten concluderen dat er naar verloop van tijd nog maar verdomd weinig in zijn tuintje wil groeien.

Wat dat betreft is de verdediging van Epicurus voor de vriendschap, die hij heel hoog had zitten, dan wel hoopgevend. Waar hij toe moet geven dat vrienden lang niet altijd meer genot leveren dan pijn, omdat ze je niet alleen kunnen verraden, maar je ook de pijn en het ongeluk van je vrienden hebt te verdragen, beseft hij ook weer dat zonder vertrouwen en een onvoorwaardelijkheid echte vriendschap niet mogelijk is. Deze contradictie laat zich slecht rijmen met zijn filosofie van nut en genot. En dus komt hij met een kunstgreep die eigenlijk niet in zijn filosofie van persoonlijk genot past. Hij zegt dat de persoon als het ware in zijn vriend een alter ego ziet en zodoende de lust een gezamenlijke lust is.

Hoe dan ook beperkt dit buiten-zichzelf-treden zich bij Epicurus tot een kleine kring vrienden. Als je die kring wilt oprekken, wat ik zou willen doen, kom je via Epicurus als vanzelf weer dichter bij de Stoa terecht, die van het leven in harmonie met de natuur hun hoogste credo hadden gemaakt.

Nu, tussen deze twee filosofische polen heeft het gros van de romeinse filosofie zich dan ook afgespeeld. Vandaar ook die kritieken natuurlijk van Cicero en Seneca, die niet alleen filosofen waren, maar misschien zelfs in eerste instantie vooral staatsmensen.

De waarheid ligt natuurlijk weer ergens in het midden.

Hoe dan ook, het boekje blijft een aanrader.

 

Het boekje “Brief over het geluk”, van Epicurus bevat een heldere inleiding van 50 pagina’s. Daarna een brief van tien pagina’s, en verder nog in 2x 10 pagina’s het totaal van de leerstellingen die van Epicurus bewaard zijn gebleven (mooie uitspraken die iedere scheurkalender zouden sieren). Epicurus compleet én in notendop.