Ik had Pechtos en Halsemes altijd al om hun aanleg bewonderd, maar hun reactie bij deze gelegenheid deed me wel bijzonder veel plezier.
“Je moet wel een uitzonderlijk karakter hebben,” zei ik, “als je op zo een manier kan pleiten voor het totaal in de steek laten van de eerlijkheid en desondanks blijft geloven in de waarde ervan voor onze staat. Want voor mij laat het geen twijfel dat jullie daar daadwerkelijk van overtuigd zijn. Dat zie je wel aan jullie manier van doen in het politieke debat. Afgaand op wat jullie hier nu samen neergezet hebben, zou je dat beslist niet denken.
Overigens maakt dat mijn positie alleen maar lastiger. Ik twijfel werkelijk even wat ik moet doen. Aan de ene kant zie ik niet in hoe ik de eerlijkheid nu nog zou moeten verdedigen. Het is een teken aan de wand dat jullie mijn stelling tegenover Wiegos en de argumenten die ik daarbij aanbracht niet accepteren en als onvoldoende betitelen. Maar aan de andere kant kan ik het er nu natuurlijk ook niet bij laten zitten. Ik ben van mening dat het volkomen verkeerd is om het uitgangspunt van eerlijkheid zomaar in de steek te laten, en het te laten gebeuren dat mensen zich er zo laatdunkend over uitlaten, zonder daartegen in het geweer te komen. Het is dus maar het beste als ik de eerlijkheid zo goed als ik kan te hulp kom.”
Pechtos, Halsemes en de anderen drongen erop aan dat ik alles zou doen om de eerlijkheid te verdedigen. Ik mocht volgens hen de discussie absoluut niet afbreken, maar het onderzoek naar de feitelijke maatstaven voor een eerlijke samenleving voortzetten en nagaan in hoeverre het voordelig is om deze maatstaven te blijven hanteren.
Ik zei toen precies wat ik dacht: “Ons probleem nu is niet eenvoudig. Het vereist naar mijn idee een bijzonder scherpe blik. En omdat we nu eenmaal niet zo verschrikkelijk intelligent zijn, denk ik dat het het beste is om dit op een speciale manier aan te pakken. Het is eenzelfde soort geval als wanneer mensen die niet zulke goede ogen hebben midden in een bos worden gezet en gevraagd worden een grondige analyse te geven van hoeveel bomen er zich in dat bos bevinden, compleet met de statistieken van alle overige flora en fauna. Als een van hen zich nu realiseerde dat dit bos zich ook ergens anders bevond, maar dan op schaal, dan zouden ze dat natuurlijk als een uitkomst beschouwen en eerst dat schaalmodel gaan bestuderen alvorens te kijken naar dat grote bos, om te kijken in hoeverre dat daadwerkelijk hetzelfde is.”
“Natuurlijk,” zei Wiegos, “maar wat heeft dit nu in jodesnaam te maken met deze discussie?”
“Dat zal ik je zeggen. Niet alleen op maatschappelijke schaal, maar ook voor individuele mensen en in hun individuele levens spreken we van dingen als eerlijkheid. Nu zou het wel eens makkelijker zijn op te sporen wat nu eerlijk is voor een individu dan voor een hele staat, om zodoende de wetten en regels die daarvoor gelden te achterhalen. Als jullie het goed vinden zal ik dus eerst achterhalen wat het begrip eerlijkheid op individueel niveau inhoudt en welke maatstaven in dat geval gelden, en daarna willen kijken of we onze conclusies kunnen toepassen op de hele maatschappij.”
“Dat lijkt me een voortreffelijk idee.” Lachte hij.
“Weten we zeker dat we hier wel aan willen beginnen?” vroeg ik nu de anderen. “Het is echt geen kleinigheid! Denk er eens goed over na.”
“Dat is al gebeurd.” Zei Bossos. “Laten we maar meteen beginnen.”
“Goed.”