De Staat Deel 1, H7: Wiegos II

Deel dit:

Nadat hij deze woorden als een koude douche over ons had uitgestort maakte Wiegos aanstalten om te vertrekken. Maar daar wilden de anderen niets van horen. Ze stonden erop dat hij bleef om zijn beweringen te staven. Ik drong daar natuurlijk ook op aan.

Ik zei: “Dat snap ik nu werkelijk niet, mijn beste Wiegos. Hoe kunt u nu weg willen gaan nadat u ons met zó een schitterende theorie hebt opgescheept, zonder onze kritiek af te wachten om te zien of het waar is wat u zegt! Vindt u het soms een onbelangrijke zaak wat u hier probeert: een definitie te geven van de staat die wij moeten inrichten om een zo goed mogelijke samenleving te krijgen?”

“Dat heb ik toch niet gezegd?” riep hij.

“Nee, maar het heeft er veel van weg.” zei ik. “Of betekent dit dat u niets om ons onderwerp geeft, en het u dus volkomen onverschillig laat in wat voor maatschappij we leven? Kom, wees toch zo goed om ons uw theorie toe te lichten! Dat zal toch zeker geen verkeerde investering zijn? Want ik kan u nu al zeggen: ik ben nog niet overtuigd! Naar mijn idee zal oneerlijk gedrag uiteindelijk nooit voordelig zijn voor de maatschappij. En dat zou ik graag willen toelichten. Want naar mijn overtuiging is het zo, dat eerlijkheid uiteindelijk voor iedereen het meeste loont. Laat de mensen maar oneerlijk zijn, laat ze zich maar uitleven, in het geheim of met geweld, ik ben er niet van overtuigd dat dit uiteindelijk de maatschappij meer goed zou opleveren dan kwaad. En het zou kunnen zijn dat niet alleen ik, maar ook andere mensen daar nog van overtuigd zijn. Kom, waarom doet u niet meer uw best om die mensen van uw gelijk te overtuigen?”

“Ja, wat is dat nou voor een laffe truc, Klokrates? Dat kan iedereen wel, zeggen dat ze het sowieso niet met de ander eens zijn, en maar vragen met nog meer te komen! Ik heb toch al mijn argumenten al gegeven? U heeft ze toch gehoord? Moet ik ze u dan nog met de paplepel ingieten ook?”

“Ja, waarom ook niet? Maar laten we dan wel eerlijk blijven. In ieder geval in deze discussie. Zolang eerlijkheid nog een rol speelt, en dat speelt het voor mij, heb ik niets aan een discussie waarin het sterke dat we proberen te omschrijven telkens verandert. Eerst zegt u me dat de sterke kracht een sterk persoon is, en dat het belangrijk is om sterke personen niets in de weg te leggen omdat zij de maatschappij het beste dienen. Daarna dat het niet om de persoon gaat, maar om de daden. En daarna zegt u dat de sterke kracht eigenlijk datgene is wat zichzelf het beste dient. Nu vooruit, laten we maar van het laatste uit gaan. Zegt u mij eens, dacht u nu werkelijk dat iemand die een bedrijf bestuurt, dat voor zijn plezier doet?”

“Of ik dat dacht? Welnee. Daar ben ik volkomen zeker van.”

“Nou, dat vind ik maar een vreemde gedachte. Want als dat immers het geval was, dan zou het toch verdomd gemakkelijk zijn om mensen te vinden die helemaal niets met dat leiding geven hoefden te verdienen? De eigenlijke kunde van een ondernemer, waardoor hij dus ondernemer is, is toch het draaiende houden en zelfs laten uitgroeien van zijn toko, en niet het genieten van al het geld dat hij ermee verdient, toch? En antwoord nu alstublieft niet tegen uw overtuiging in, want dan komen we nooit verder.”

“OK, het lijkt inderdaad duidelijk dat de belangrijkste kunde van een bestuurder het besturen van het bedrijf is.” Moest hij toegeven.

“Goed” ging ik verder “En als nou het net zo leuk was leiding te geven, als het is om geld uit te geven, dan zou het verdienen van geld in hogere functies toch geen rol hoeven spelen, nietwaar?”

“Waarom niet?”

“Nou, omdat volgens mij de mensen dan elkaar stonden te verdringen dit gratis te doen, inclusief de beste mensen onder hen.”

“Eh ja, dat is een beetje een absurde gedachte, maar het klopt wel.”

“Nu OK, maar dan bent u het dus met mij eens als ik daaruit concludeer dat we het verdienen van geld en het besturen twee verschillende dingen zijn?”

“Ja, dat zijn inderdaad twee verschillende dingen, ja. Maar waar wilt u nu eigenlijk heen?”

“Nu, het volgende. We kunnen dus het vak van leiding geven, of regeren, of zelfs het vak van geld verdienen, los beschouwen van de opbrengst voor de persoon die het uitvoert. En toch is het zo dat juist mensen die aan de top staan hoge salarissen eisen, en die ook krijgen toegediend. En men zegt wel dat als die hogere salarissen niet worden gegeven er ook geen goede bestuurders zouden zijn. Kennelijk is de enige reden dus dat mensen zich verlagen tot iets als leiding geven dat er een beloning tegenover staat. Zo nee, dan zou die beloning helemaal niet nodig zijn. Die vergoeding is er dus juist omdat het leiding geven op zich geen persoonlijk voordeel oplevert.”

“Hoe bedoelt u dat, Klokrates?” zei Pechtos, “Dat van die beloning kan ik volgen, maar waarom vindt u dat iemand zich verlaagt als hij leiding geeft?”

“Ik bedoel dat in een maatschappij waarin beloning geen rol speelt de mensen eerder geneigd zouden zijn te vechten voor de vrijstelling van taken dan het uitvoeren daarvan.” antwoordde ik hem. “Maar laten we ons niet weerhouden van waar het Wiegos eigenlijk om ging. Namelijk de vraag of het voor de maatschappij maar het beste is als hij oneerlijk is, zodat de sterkste machten uiteindelijk zullen zegevieren. Geloof jij dat de maatschappij het beste af is als hij oneerlijk is?”

“Nee.” zei hij. “Volgens mij is iedereen gebaat bij een eerlijke samenleving.”

“Maar je hebt toch wel de voordelen gehoord die Wiegos beschreef?” vroeg ik door.

“Ja. Maar ik geloof niet dat hij gelijk heeft.”

“Goed. Ik ook niet. Maar we kunnen hier tegenover wel een eigen pleidooi afsteken, en een tirade houden over wat voor voordelen eerlijkheid wel niet heeft tegenover oneerlijkheid, dan komt Wiegos natuurlijk weer met een tirade terug; en zo zullen we het nog wel even over en weer volhouden tot de drank en de slaap wellicht de overhand krijgen. En als iemand zich dan morgen nog een beetje herinnert wat wij hier vanavond gezegd hebben zal hij wellicht de plussen en de minnen proberen te wegen en ze bij elkaar op zal proberen te tellen, zal hij er niet veel wijs uit kunnen worden. Hij zal zijn schouders ophalen voor het richtingloze geouwehoer wat we hier zoals op vele feestjes hebben laten horen.

Wat als we nu de schaarse tijd die ons nog rest – en de muziek in de tuin klinkt al harder – eens besteedden aan een kritisch onderzoek van wat wij net hebben gezegd, als rechter en advocaat tegelijk?”

Wiegos merkte daarop op dat dit wellicht zinniger was, maar minder amusant. Anderen vielen hem bij. Pechtos sloeg ondertussen een dubbele whisky achterover en Bossos aaide de hond Marokkanos. Maar ik slaagde erin het gezelschap, inclusief Wiegos, ervan te overtuigen dat het toch boeiender was erachter te komen of het nu werkelijk nuttiger is om eerlijk te zijn of juist niet, dan domweg slechts een amusante avond te hebben. Dit was nog een hele onderneming, want DJ Salsa stond te draaien.

“Wel, Wiegos” ging ik snel verder, “Oneerlijk gedrag – laten we maar weer bij het begin beginnen – dat is dus volgens u uiteindelijk voor iedereen voordeliger dan eerlijk gedrag.”

“Dat beweer ik inderdaad, en ik heb u mijn argumenten gegeven.”

“En eerlijk gedrag is volgens u iets negatiefs?”

“Nee,” zei Wiegos, “eerder is het een teken van een heel mooie maar naïeve goedaardigheid.”

“Goedaardigheid? Dan is oneerlijk gedrag dus toch iets kwaadaardigs?”

“Nee, eerder is dat, indien men daar natuurlijk mee weg komt, een teken van kracht en intelligentie.”

“Dus u beschouwt dat als een positieve eigenschap?”

“Ja.” zei hij. “En dan bedoel ik natuurlijk niet de gewone kleine criminaliteit. Natuurlijk heeft dat ook zijn functie; het maakt de mensen waakzaam. Maar waar het mij om te doen is, is het soort oneerlijkheid dat mensen boven anderen uit doet stijgen, waar men zich meester maakt van de situatie.”

“Dat begrijp ik wel,” zei ik, “maar toch verbaast het mij dat u oneerlijkheid nu als iets positiefs ziet.”

“Toch doe ik dat beslist.”

“Dat is dan een harde uitspraak die er niet om liegt, en het is niet makkelijk iets daarop te zeggen.” ging ik. “Maar nu moet u mij eens het volgende vertellen. Denkt u dat eerlijke mensen er meer recht op menen te hebben te bepalen wat er gebeurt dan andere eerlijke mensen?”

“Nee, daar zijn ze veel te beschaafd voor.”

“OK, een volgende vraag: denkt u dat eerlijke mensen menen er meer recht te hebben te bepalen wat er gebeurt dan mensen die anders zijn dan zij, namelijk oneerlijk?”

“Natuurlijk menen zij dat, maar zij krijgen de kans niet.”

“Dat is niet wat ik vroeg.” zei ik. “Ik vroeg of zij menen dat eerlijke mensen zoals zij meer recht hebben te bepalen wat er gebeurt dan oneerlijke mensen.”

“Ja, dat menen zij zeker, dat zei ik.” antwoordde Wiegos geïrriteerd.

“Goed. En denkt u dat oneerlijke mensen menen meer recht te hebben te bepalen wat er gebeurt dan andere eerlijke of oneerlijke mensen?”

“Natuurlijk menen zij dat! Zij leggen zichzelf geen beperkingen op.”

“Dus hen maakt het niet uit of iemand eerlijk of oneerlijk is?”

“Nee. Zij trekken zich van dat hele concept eerlijkheid van u niets maar dan ook helemaal niets aan Klokrates.” ging hij.

“Dus als ik het goed begrijp vinden mensen die eerlijk zijn dat mensen die eerlijk en oprecht zijn het meest te bepalen zouden moeten hebben, terwijl oneerlijke mensen vinden dat degene die het sterkst is, eerlijk of oneerlijk, het meest recht heeft te bepalen wat er gebeurt?”

“Dat heeft u toch mooi samengevat, Klokrates, dat is inderdaad de kern van mijn theorie.”

“Dat is nu bijzonder, Wiegos.” zei ik. “Stel nu dat iemand een idee heeft dat een bepaald probleem heel goed oplost. Bent u het dan met me eens dat een eerlijk iemand vindt dat dit idee uitgevoerd moet worden, en dat een oneerlijk iemand zal vinden dat dit helemaal niet ter zake doet, zeker niet als die figuur met dat goede idee een zeer zwakke partij is?”

“Vermoedelijk wel ja.”

“Dus samengevat zal een oneerlijk mens een idee dat niet van hem is geen ruimte gunnen als hij de mogelijkheid heeft dat voor zijn eigen belang te dwarsbomen?”

“Het is zo, ja.”

“Maar hoe kan oneerlijkheid in zo een geval dan iets positiefs voor de samenleving zijn?”

Wiegos had dit allemaal wel toegegeven, maar het was niet zo makkelijk gegaan als ik het nu vertel. Ik had de antwoorden echt uit hem moeten trekken en hij transpireerde er vreselijk bij. “Luister Klokrates,” zei hij, “Wat u hier allemaal staat te beweren staat mij beslist niet aan en ik heb daar heel wat op te zeggen. Maar als ik dat zou doen zult u dat allemaal wel weer vage retoriek noemen. Als u dus liever verder gaat met die vraag en antwoordmethode van u, dan gaat u uw gang maar, dan zal ik wel beleefd naar u luisteren en op zijn tijd ja of nee zeggen zoals je dat doet met een of andere randdebiel wanneer die met zijn verhalen aankomt.”

“Zolang u mij maar zegt wat u denkt.”

“Om u een plezier te doen; ja. Nu u mij toch geen pleidooi tegen dat gewauwel van u laat houden…”

“Goed, dat zal ik u nog wat van mijn vragen voorleggen.”

“Vooruit dan.”

“OK. Laten we dan verder gaan waar we gebleven waren. We hebben net vastgesteld dat een oneerlijk persoon niet kijkt naar welke oplossingen algemene problemen beter oplossen, maar naar of hem dat voordeel oplevert. Als hij aan de top is zal hij dus niet schromen om zijn bevoorrechte positie te gebruiken om kleinere initiatieven te smoren. Daarmee heb ik dacht ik wel aangetoond dat oneerlijk gedrag heel gemakkelijk iets negatiefs tot gevolg kan hebben.

Vanuit daar zal het niet moeilijk zijn te beweren dat eerlijk gedrag over het algemeen wel positieve gevolgen heeft. Maar ik voel er niet zoveel voor om me er zo gemakkelijk vanaf te maken. Ik zou het liever op de volgende manier willen nagaan. Zeg eens, Wiegos, een persoon, kan die ook eerlijk en oneerlijk naar zichzelf zijn, in die zin dat hij zijn slechte eigenschappen en zwakheden kan ontkennen, terwijl hij zich werpt op zijn sterke eigenschappen?”

“Maar natuurlijk.” zei hij. “De ideale persoon zal dat ook juist doen, zijn goede eigenschappen laten zegevieren over zijn zwakke.”

“Maar stel nu dat een persoon aan de ene kant een heel sterke kant heeft, bijvoorbeeld een bloeiende carrière, en aan de andere kant een zwakke gezondheid, of psychische problemen, die te maken hebben met bijvoorbeeld een slecht huwelijk. Is het dan niet zo dat zo iemand er verstandiger aan doet zich te richten op het beter maken van wat nog niet zo goed gaat?”

“Ja, dat lijkt me verstandiger.”

“Is het kortom maar beter eerlijk te zijn naar zichzelf en zich te richten op zijn zwakheden, namelijk zijn gezondheid of zijn huwelijk, in plaats van zich te richten op zijn carrière, of vice versa indien toepasselijk?”

“Als u dat zo zegt…”

“Ik trek alleen maar mijn conclusies uit uw eigen antwoorden mijn beste Wiegos. Ik kan niet anders dan concluderen dat om een volkomen evenwichtig persoon te zijn iemand dus altijd eerlijk moeten zijn naar zichzelf en zijn eigen zwakheden moet onderkennen en proberen aan te pakken.”

“Best. Ik wil geen ruzie met u krijgen.”

“Dat is werkelijk sympathiek van u. Maar nu de volgende vraag: waarom zou dat nu niet gelden wanneer het niet een persoon maar een organisatie of een samenleving betreft? Denkt u niet dat dit net zo geldt voor een groter verband als voor een persoon?”

“Hoe bedoelt u?”

“Nu, laten we nu eens als voorbeeld voor die samenleving het traditionele en tegenwoordig wat ouderwetse gezin nemen. Welk gezin heeft denkt u het meest succes; een gezin waarin de vrouw en man goed voor de kinderen zorgen en de kinderen genoeg te eten krijgen plus de mogelijkheid zich te ontwikkelen, of het gezin met een huistiran aan het hoofd, die zijn vrouw en kinderen slaat als hij er zin in heeft en hen schandelijk verwaarloost ten guste van zijn eigen pleziertjes in de kroeg en de maatschappij waarin hij deel neemt? Is niet dat eerste gezin veel beter af?”

“Dat zal wel zo zijn ja.”

“Maar dan is dat toch ook precies hetzelfde met een organisatie? Stel nu eens dat een volkomen oneerlijk mens, dat eigenlijk alleen uit is op eigenbelang, nu eens leidinggevende is over een grote tent… zou hij dan, omdat hij nu eenmaal oneerlijk is, niet onmiddellijk of on the long run proberen die tent te belazeren?”

“Als het werkelijk zo een sluw en geslepen puur oneerlijk mens is, dan zal hij dat altijd proberen.” beaamde Wiegos. “En daar zijn er veel van.” voegde hij er wel aan toe.

“Maar, dan is hij toch per definitie een slecht bestuurder?” ging ik. “De best lopende organisatie is toch de organisatie waarin iedereen zijn eigen functie het best kan uitvoeren? Waarin het lagere personeel goed is uitgerust en met veel plezier zijn taak uitvoert en zich uitleeft in waar het goed in is, terwijl het management weer doet waar zij goed in is, namelijk het faciliteren van dat personeel om het beste uit zichzelf te halen, en de directeur leiding geeft om het management te ondersteunen de targets te halen, juist ongeacht zijn eigenbelang?”

“Dat zouden we kunnen zeggen ja.”

“En is het in een maatschappij niet net zo? Dat een maatschappij het meest welvarend is als iedereen zijn eigen functie vindt en zijn eigen krachten kan ontwikkelen zonder gedwarsboomd te worden door de sterkere krachten maar daar juist door geholpen wordt het beste uit zichzelf te halen? En een maatschappij daarentegen het minst welvarend is als iedereen probeert de ander onderuit te halen, omdat in zo een maatschappij niemand in staat is nog iets voor de samenleving te betekenen omdat bij alles wat hij doet hij geconfronteerd wordt met conflicterende krachten die hem tegenwerken?”

“Dat klinkt logisch, volgens uw redenering.” gaf Wiegos toe.

“Moet de conclusie dan niet juist zijn dat eerlijkheid een eerste vereiste is voor een welvarende samenleving, mijn beste Wiegos?”

“Nou, trekt u maar uw eigen conclusies.” Zei hij. “Ik zal me er niet meer tegen verzetten. Geniet u er maar fijn van.”

“Dat heb ik dan aan u te danken, mijn beste Wiegos.” zei ik. “Want u bent bijzonder vriendelijk voor mij geweest en u hebt uw aanvankelijke ergernis van u af kunnen zetten. Toch ben ik helaas in deze discussie niet veel opgeschoten. Dat deze maaltijd me niet goed bekomen is, is echter mijn eigen schuld; elk nieuw gerecht dat werd opgediend heb ik naar me toe gegrist terwijl ik nog niet eens goed van het vorige had geproefd. Voor we een antwoord hadden gevonden op de vraag waarmee we begonnen, namelijk wat eerlijkheid nu eigenlijk is, heb ik dat onderwerp laten varen om me te storten op de vraag of het verstandig is een eerlijke maatschappij in te richten, en toen ik daarna geconfronteerd werd met de stelling dat oneerlijk gedrag voordelig is heb ik me weer niet kunnen beheersen en heb ik voor dat nieuwe onderwerp ook het tweede probleem in de steek gelaten. Het resultaat is dat ik nu niet veel heb geleerd. Want als ik niet eens weet wat eerlijkheid nu eigenlijk is, kan ik natuurlijk moeilijk uitmaken of het verstandig is een eerlijke samenleving in te richten, en of deze maatschappij welvarender is en prettiger om in te leven of niet.”


Deel dit: