Enkele gedachten over Max Havelaar, kolonialisme en nationalisme
De meesten van ons zullen het op de middelbare school gelezen hebben, als ze het al geleerd hebben, of er anders van gehoord hebben met geschiedenisles. Ik zelf had ooit tijdens die middelbare schooltijd het verhaal ‘Saïdja en Adinda’ gelezen, maar vond het toen niet uitnodigend om meer te lezen. Nu ik deze winter echter in Indonesië zou zitten moest ik dit ‘meest briljante meesterwerk uit de Nederlandse literatuur ooit’ (zo wordt het nog steeds door velen met autoriteit genoemd) wel een keer helemaal lezen.
Een oordeel als ‘meest briljant’ leg ik graag naast me neer, want wat is dat nu voor vergelijking? Een erg goed boek is het wel, in die zin, er zitten stijlkundig gezien briljante vondsten in. Eduard Douwes Dekker verschuilt zich niet alleen achter zijn pseudoniem Multatuli, maar ook nog achter extra lagen, personages: achtereenvolgens Max Havelaar, Sjaalman, Stern en Batavus Droogstoppel, om uiteindelijk aan het eind van het boek zich als schrijver ‘niet meer in te kunnen houden’ en dwars door die 4 laatste lagen heen te breken en zijn verontwaardiging uit te schreeuwen. Dekker wordt beschreven als een ongedurig en opvliegend karakter en dat komt in het boek goed naar voren, het geeft het kleur.
Sowieso valt de schrijfstijl op: ik geef een hele grote plus voor de humor die in het werk zit – dat had ik niet verwacht. De eerste bladzijden na de inleiding zijn al hilarisch (link naar online lezen hieronder aanwezig), de figuur van Droogstoppel die daar aan het woord is, is lachwekkend als karikatuur van domme conservatieve handelaar-in-koffie, en verderop zitten er zelfs bijna André-van-Duijn-achtige grappen in, zoals waar de schrijver even een intermezzo maakt om hard af te rekenen met schrijvers die zich van goedkope trucs bedienen als iemand met een spraakgebrek te introduceren… om het vervolgens zelf te doen want ja, hij kon er toch ook niets aan doen dat de man van wie hij verhaalt nu eenmaal een spraakgebrek heeft: waarbij dat spraakgebrek natuurlijk dubbel zo lachwekkend wordt.
Maar het blijft een negentiende eeuws boek, en Multatuli is fanatiek, wil alles uitleggen, wat het boek ook enorm leerzaam maakt, maar op een gegeven moment ook wel heel erg langdradig. Achter dit stuk literatuur zit echter een grote passie, en die is voelbaar – juist door de gekozen stijl en structuur. Uiteindelijk beschrijft Douwes Dekker zichzelf, zijn eigen ervaringen in Nederlands Indië, zijn eigen falen om het systeem te doorbreken: al de beslommeringen die Havelaar in het boek meemaakt zijn volgens Dekker in ieder geval letterlijk zo gebeurd. De man schrijft over zichzelf.
Beeldend is het lange nawoord, kennelijk enkele decennia later geschreven, waarin Dekker zich erover beklaagt dat hij vooral om de stijl geroemd werd, en niet als hervormer van de Nederlandse politiek in Nederlands-Indië. Het boek eindigt in de fel gestelde conclusie dat de Javaan onderdrukt en uitgebuit en vermoord wordt in de naam van de koning, en een oproep om daar meteen wat aan te doen. Dat koning Willem III niet meteen heeft ingegrepen na het lezen van Max Havelaar, dat ziet Dekker duidelijk als een persoonlijk falen.
Toch heeft dit stuk literatuur op termijn een nog veel grotere invloed gehad op Indonesië dan Dekker toen nog durfde te dromen, en wellicht ook meer dan hij ooit had gewild. Zijn aanklacht komt erop neer dat het stelsel, waarin de Javaan 20% van zijn oogst aan de Nederlandse staat moet afstaan, niet werkt, omdat de Nederlandse overheerser gebruik maakt van de plaatselijke adel als tussenlaag in het bestuur, die ook weer zijn eigen deel van de opbrengst eist. Die totale druk is teveel. En waar van oorsprong Javaanse heersers hun macht misbruiken, grijpen de hogere Nederlandse ambtenaren ook nog eens niet in. Sterker nog, ze verbiedt de inlandse bevolking van regio te verhuizen: dus wie onder een slechte lokale heerser valt, zit letterlijk klem.
Wat opvalt in het boek en het nawoord is dat Dekker letterlijk stelt dat dit systeem zo slecht nog niet is, als er maar goed gehandhaafd wordt en er ook gedacht wordt aan de lokale bevolking zelf. Hij waarschuwt bovendien dat als de Hollander het niet beter gaat doen, dit de reden zal zijn dat hij zijn kolonie gaat verliezen: wat er toch op duidt dat Dekker het maar beter lijkt te vinden dat die Hollander ‘zijn’ kolonie houdt.
Dekker was niet de enige die protest aantekende tegen de situatie in Indië, het zogenaamde ‘cultuurstelsel’, maar wel de belangrijkste. Naar aanleiding van deze kritiek werd op den duur de mogelijkheid ingesteld om in Nederlands Indië niet alleen via de staat koffie en thee en kinine te verbouwen, maar ook particuliere plantages op te richten (in een liberaal tijdperk denkt men dat met de introductie van ‘een vrije markt’ het walhalla vanzelf zal beginnen: dit kwam uiteraard niet uit). Belangrijker: de Nederlandse staat begon ook meer te investeren in onderwijs en medische hulp voor de Indiër, om de schuld af te lossen, de zogenaamde ‘ethische politiek’, om de bevolking te verheffen.
De opstand van Indonesië tegen Nederland, zo wordt nu beweerd, begon in Nederland, niet in Indië. De Javaan was in de eerste helft van de negentiende eeuw nog te slecht geschoold, te arm, daardoor teveel bezig met domweg dagelijks overleven, en te slecht georganiseerd voor werkelijk significant verzet tegen de Nederlandse onderdrukker. Dit begon later te veranderen, en de Indische bevolking kreeg een elite, die wél geschoold en georganiseerd was. Uiteindelijk eisten zij iets dat veel verder ging dan in de boeken stond die zij op school te lezen kregen: onafhankelijkheid.
Daarover nog het volgende: na de tweede wereldoorlog kwam de roep om onafhankelijkheid voor de Nederlanders weliswaar als een verrassing, maar tegen die tijd was Nederland zelf al wel zo ver dat zij óók vond dat Indonesië uiteindelijk soevereiniteit moest krijgen. Alleen het tempo waarop en de manier waarop werd anders beleefd dan in Indonesië. Wat de Nederlanders voor ogen stond, was een Nederlands-Indonesische federatie, waarin de verschillende eilanden in hoge mate een eigen bestuur zouden kunnen vormen en uitoefenen.
De Indonesische onafhankelijkheidsbeweging wilde niet alleen veel sneller onafhankelijk worden, maar ook veel radicaler: zij eisten een totale breuk met Nederland. En dat was niet het enige breekpunt. Daarnaast wilden de Indonesische nationalisten en centraal bestuurde republiek met de grenzen van voormalig Nederlands Indië, centraal bestuurd vanuit Jakarta.
Zelf heb ik geleerd dat in Indonesië het woord Nationalisme een andere betekenis heeft dan hier. In Europa heeft het een beetje een wrange nasmaak, omdat onder het mom van nationalisme vaak een angst en afkeer van het eigen-cultuur-vreemde wordt gekoesterd. De hang naar een volk met één cultuur, één taal, één geloof, is in ieder geval met het nationalisme verbonden.
In Indonesië hebben nationalisten een andere positie. Weliswaar verwijzen zij ook graag naar de twee grote historische rijken van voor de Hollanders, die beide een paar eeuwen lang een groot deel van de archipel besloegen (het merendeel van de Indonesische eilanden plus het huidige Maleisië), die zij gebruiken voor hun nationale trots (de nationalistische mythevorming), maar een Indonesische nationalist kan niet verwijzen naar een gemeenschappelijke taal, cultuur en religie. Daarvoor is Indonesië veel te divers, en bovendien nooit als geheel een eenheid geweest, zonder afvallige delen.
Die terugverwijzing naar taal, volk en cultuur vindt je juist weer wel in de gebiedsdelen van Indonesië die zich verzetten tegen Jakarta. De Indonesische regering in Jakarta staat voor de dominantie van Java over de rest van Indonesië, maar ook voor de eenheid in de veelheid van talen, culturen en religies. In die zin is haar rol misschien eerder te vergelijken met die van Brussel, dan met die van Den Haag.
Maar dit terzijde. Max Havelaar is om meerdere reden de moeite waard een keer te lezen, maar het is een behoorlijke investering, en daarom kan ik me voorstellen dat veel mensen het niet zullen doen. Zoals ook ik tot voor kort. Wie echter toch interesse heeft voor dit stuk geschiedenis, wordt uitgenodigd de gelijknamige film te kijken, uit de jaren 70, met Peter Faber in de hoofdrol. Willem Frederik Hermans was van deze film niet onder de indruk: hij vond het geen waardige verfilming van het boek. Maar mijns inziens is hij daarin veel te scherp en is het wel degelijk gelukt om van zo’n schijnbaar onverfilmbaar boek toch een goede weergave te geven. Het is een oude film, maar de sfeer en essentie komen er beide goed in naar voren.
“Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, No 37. Het is myn gewoonte niet, romans te schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffi zyt, of als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik my af, waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmede een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in myn vak – ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht No 37 – aan een principaal – een principaal is iemand die koffi verkoopt – een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hy terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zyn ook makelaars in koffi, doch hun adres behoeft ge niet te weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schryf, of andere valsche opgaven doe. Ik heb dan ook altyd opgemerkt dat menschen die zich met zoo-iets inlaten, gewoonlyk slecht wegkomen. Ik ben drie en veertig jaren oud, bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor den dag treden, als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En gewoonlyk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven was in hun jeugd.”