Toen ik aan Jona Lendering, u kent hem wel, vroeg wanneer ik zijn recensie van het net uitgekomen boek Alkibiades kon verwachten, kreeg ik een teleurstellend antwoord: hij was niet van plan het op korte termijn te lezen.
Nu is Jona’s afkeer van gehypete boeken de vaste lezers van dit blog vast niet onbekend, net als zijn chronisch gebrek aan tijd, maar dit leek mij voor onze Mainzer Beobachter een misser. Het betreft hier toch precies een boek dat gaat over waar onze Beobachter nu eenmaal een – zo niet de – autoriteit is: de Oudheid.
Maar goed, Jona had geen tijd. Ik werd echter uitgenodigd om zelf een recensie te schrijven. U moet het dus met mij doen. Dat spijt mij voor u, want het is voor mij onmogelijk om u te geven wat u van een recensie op dit blog zou verwachten: een analyse van de eventuele missers in het boek en de historische waarde van het verhaal.
Daarbij vindt wie op dit boek googelt verder al recensies zat, en daarom zal ik in plaats van een recensie een wat meer uitgebreide bespreking geven.
Geen historicus
Uitgever en schrijver claimen dat deze roman niet alleen maar een roman is, maar ook een historisch onderzoek. De lezer krijgt in dit boek dan ook een bepaald beeld van de Oudheid gepresenteerd. Natuurlijk zou ik willen weten of dat beeld klopt. Pfeijffer schetst in zijn werk bij vlagen levendige beelden van de Atheense, Spartaanse, Perzische en Thracische beschavingen die voor de geinteresseerde en enigszins ingelezen leek weliswaar herkenbaar zijn, maar of die beelden ook echt getrouw zijn volgens de laatste wetenschappelijke inzichten over de Oudheid kan ik zoals gesteld onvoldoende beoordelen. Ondergetekende is geen historicus.
Ilja Leonard Pfeijffer is echter óók geen historicus, maar een classicus. Hij baseert zijn kennis dus voornamelijk op tekst, en geeft zelf aan zich ook voor dit boek voornamelijk te hebben gebaseerd op de klassieke teksten.
Daar zit een gevaar in. We weten dat de klassieke kronieken vaak onbetrouwbaar zijn, vooral omdat ze eigenlijk allemaal met een politiek doel geschreven zijn. Nu lijkt Pfeijffer zich daar tenminste wel bewust van te zijn. Het boek eindigt met een zeer uitgebreid bronnenverslag, waarin wordt uitgelegd waar de gebeurtenissen in het verhaal op gebaseerd zijn, en vooral ook welk deel daarvan fictie is. Pfeijffer lijkt zijn huiswerk goed te hebben gedaan, en geeft in ieder geval openheid van zaken.
En hoewel ik over de al dan niet correcte weergave van de vele historische politieke en militaire gebeurtenissen in het boek om bovengenoemde reden geen oordeel kan geven, krijgt de lezer wel een prachtige en levendige samenvatting van de geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog voorgeschoteld.
Dat wil niet zeggen dat dit boek een getrouw verslag is van de meest waarschijnlijke waarheid over Alkibiades’ leven. Daarvoor heeft de schrijver zich teveel moeten verlaten op zijn fantasie. In een historische roman gaat het er echter niet om de exacte waarheid weer te geven, maar dat de schrijver een beeld neerzet van hoe de werkelijkheid had kúnnen zijn. Dat lijkt voor zover ik het kan nagaan te zijn gelukt, hoewel Pfeijffer op bepaalde momenten elementen aan het verhaal toevoegt die op zijn zachtst gezegd bijzonder onwaarschijnlijk zijn, en die er dan ook vooral voor het verhaal heten te staan.
Zo laat Pfeijffer aan het eind van het verhaal Xenofon een wat geforceerd gastrolletje spelen, en maakt hij Alkibiades voor de lol nota bene tot de verwekker van de latere courtisane Lais. Ik snap de neiging van een romancier om alle helden bij het verhaal te willen betrekken, en het is natuurlijk voor het verhaal wel leuk te verzinnen dat de man die de mooiste man van Oudheid werd genoemd dan wel de vader moet zijn van de mooiste vrouw van de Oudheid, het is bijna honderd procent zeker niet waar. Gelukkig is Pfeijffer ook daar in zijn bronnenverslag wel eerlijk over.
Onbetrouwbaar
In het geval van Xenofon en Lais gaat het echter nog over details. Pfeijffer geeft aan het eind van het boek ook een verklaring van de toedracht van de uiteindelijke moord op Alkibiades die naar mijn idee voornamelijk een interpretatie van de gebeurtenissen door de schrijver belichaamt, en geen bewezen feit. Maar uiteindelijk is de grootste verdichting van Pfeijffer de bottom-line van het verhaal zelf: de zelfverklaarde bedoelingen van zijn Alkibiades, en het ‘meesterplan’ dat hij aan het eind van zijn leven in het boek verzonnen heeft.
Eerlijk? Beide kwamen mij tijdens het lezen erg onwaarschijnlijk over. Het is moeilijk te geloven dat de historische Alkibiades de stad die hem tot twee keer toe een mes in de rug stak met alle macht nog zou willen redden, ook al is het logisch dat de Atheners zelf daar in hun wanhoop nog in wilden blijven geloven. Een psychologisch sterke passage in het boek is dan ook de korte periode waarin Alkibiades weer terug is in Athene en zich voornamelijk verloren voelt. En hoewel de historische Alkibiades inderdaad allerlei vermetele plannen heeft ontworpen en daden heeft gesteld, is het meesterplan dat Pfeijffer hem aan het eind van zijn leven in de mond legt naar mijn inschatting toch nog veel onwaarschijnlijker.
Maar dat is wellicht ook juist een sterke kant van het boek. Nergens weet Pfeijffers Alkibiades de lezer namelijk écht te overtuigen van zijn zelfverklaarde goede bedoelingen. De schrijver die via Alkibiades spreekt lijkt dat ook uit te lokken. Al is het alleen maar omdat hij gelijk een Droogstoppel dwangmatig blijft herhalen dat hij niets dan de waarheid schrijft. Dan weet je het als lezer natuurlijk eigenlijk al: deze man heeft iets goed te praten. En dat gebeurt dan ook, met vele kronkels. De Alkibiades in dit verhaal is daarmee intrigerend, maar niet bijzonder sympathiek. Hij is meeslepend, maar we identificeren ons niet met hem. Hij is uitdagend, maar we leven niet met hem mee. Het is een onbetrouwbare en daardoor ongrijpbare verteller, die het verhaal daardoor boeiend maakt. Alkibiades blijft uiteindelijk een mysterie. Feitelijk maakt dit boek daarmee des te meer duidelijk hoe weinig we van de echte Alkibiades kúnnen weten, en breder gezegd, hoe weinig we ook van de hele Oudheid begrijpen.
Herkenbaarheid
Pfeijffer laat zich niet verleiden om iedere persoon, ieder vertrek en iedere straatsteen en kostuum uitgebreid te beschrijven. Ook lezen we tijdens de beschrijving van de zeeslagen niet uitgebreid over het krakende hout en de kreunende gewonden. Alkibiades is geen historische roman zoals Het Woud der Verwachting van Hella Haasse, waarin het vooral de beschrijvingen en de details van het dagelijks leven van de hoofdpersonen zijn die het beeld van de Middeleeuwen zo invoelbaar en compleet maken.
De kracht van de beschrijvingen in het boek zit hem in het feit dat Alkibiades ons uitnodigt naar de gebeurtenissen te kijken als een generaal: als schaakmanoeuvres in een bredere strategie. De beschrijvingen richten zich niet op het statische, maar op het dynamische, op contrasten en veranderingen. En zo zit de kracht van de hele vertelling hem niet in de beschrijvingen van de huizen en de kleding en zelfs de emoties van mensen, maar in de filosofische en maatschappelijke statements die met één poot in de Oudheid staan en met een andere in de moderne tijd.
Waar Alkibiades in grossiert zijn filosofische en maatschappelijke overpeinzingen, van de hoofdpersoon, en in de dialogen tussen de hoofdpersonen. Deze zijn duidelijk door de oud-Griekse literatuur geïnspireerd. De bijdehante gesprekken tussen Alkibiades en zijn gespreksgenoten lezen als dialogen van Plato in een vertaling door een Gerard Koolschijn of een Vincent Hunink.
Zeer uitgebreid zijn ook de beschrijvingen van militaire manoeuvres, van de landschappen en het weer. Ook hier laat Pfeijffer zich uitgebreid en traceerbaar inspireren door de klassieken, zowel qua vorm als qua inhoud. We herkennen onder andere Homeros en Pindaros in de omschrijvingen en dialogen, met zowel expliciete als impliciete verwijzingen. Het is onvermijdelijk dat de meesten daarvan je als lezer ontgaan, maar door deze verwijzingen en de herkenbare dialogen doet de sfeer van de tekst bijna authentiek aan.
Terwijl deze dat natuurlijk absoluut niet is – niet letterlijk en ook niet qua stijl. Pfeijffer vervlecht deze ingrediënten duidelijk met zijn eigen stijl. Zijn vaak belachelijk pompeuze wollige zinnen duren soms bladzijdenlang. Als lezer houd ik doorgaans meer van sober, kort en krachtig, en na het openen van het boek en het lezen van de eerste zinnen dacht ik bij mijzelf nog onwillekeurig: ‘oh mijn god, moet dit’, maar Pfeijffer komt er toch mee weg. Het boek is opmerkelijk leesbaar. Ondanks de lange en krullerige zinnen leest dit boek als een trein, niet in het minst juist door de flinke dosis humor en zelfspot waarmee deze krullendraaierij gepaard gaat, en de regelmatig terugkomende botte opmerkingen en grof taalgebruik die het ritme heerlijk weten te breken.
Het was niet zo dat we de oorlog als zodanig begonnen te verachten, of dat we de oude krijgshaftige waarden waaraan onze voorvaderen ons met hun monumenten bij voortduring glorieus herinnerden minder nastrevenswaardig vonden, maar na tien jaar waarin beide kampen heel veel roem en glorie voor zich hadden opgeëist maar niets praktisch hadden bereikt, begon aan beide zijden het besef door te dringen dat we ook iets anders met onze tijd konden doen, zoals geld verdienen, getrut met vee, een oogstfeest, naar het orakel van Delphi reizen of trouwen. Al was het maar voor de verandering.
Spot en zelfspot
Wat mij tijdens het lezen van Alkibiades eens te meer te binnen schoot: Pfeijffer is een schrijver waar je je enorm aan zou kunnen ergeren als hij die spot en zelfspot zou missen, of wanneer je ze als lezer niet opvangt. Hij krijgt nogal eens het verwijt naar zijn hoofd een poseur te zijn wie het succes flink naar het hoofd gestegen is, en dat dit af zou doen aan de kwaliteit van zijn werk.
Wat dat betreft lijkt Pfeiffer ergens op Harry Mulisch, die vooral aan het eind van zijn leven zijn eigendunk volledig gecultiveerd had tot een naar mijn overtuiging bewust belachelijk karikatuur, terwijl de relatieve toegankelijkheid van zijn latere werken te vaak werd geïnterpreteerd als oppervlakkigheid. Wat dat betreft is het opvallend dat Pfeijffer in meerdere interviews Mulisch noemde als ‘de meest overschatte schrijver’.
Dit kan bewuste ironie zijn. Pfeijffer maakt in ieder geval nog duidelijker doelbewust een karikatuur van zichzelf. Zette hij zich in La Superba al enigszins kwetsbaar neer, in Grand Hotel Europa stuntelt hij zich als een half-goedbedoelende kluns door zijn eigen boek heen, en in het charmante boekenweekgeschenkje Monterosse Mon Amour omschrijft hij zichzelf als iemand die eruit ziet als ‘de directeur van de botsautootjes’. Voor wie dit niet kan zien als humor is dit inderdaad niets meer dan oppervlakkige ijdelheid, maar wie prikt daar niet doorheen?
Het feminisme van Alkibiades
Genoeg mensen. Ik moest tijdens het lezen van Alkibiades terugdenken aan een buitengewoon zure recensie van Grand Hotel Europa op feministenland.nl, waarin iedere opmerking in het boek op een schaaltje van vrouwvriendelijkheid werd gewogen. Het resultaat: vernietigend. Dat kon mijns inziens alleen omdat de recensent zich pertinent bleef storen aan alle mannelijke macho-opmerkingen in een categorische weigering dit op te vatten als een bewust karikatuur. Zelfs een scene waarin de schrijver in zijn boek overrompeld wordt door een minderjarig Amerikaans meisje wordt uitgelegd als een poging tot het maken van een omkering van #metoo – terwijl het niet in de recensent leek op te komen dat het hier om een metafoor voor het oude weifelachtige Europa kon gaan dat overrompeld en geleid wordt door het jonge en initiatiefrijke Amerika.
Voor de echte feminist valt er in het werk van Pfeijffer echter juist veel opbeurends te vinden. In Grand Hotel Europa mogen de vrouwen nog met overduidelijke seksistische termen omschreven worden, ondertussen nemen zij daar net als in La Superba uiteindelijk overal de leiding. In Alkibiades is het seksisme ver te zoeken en laat de mannelijke verteller zich keer op keer graag door vrouwen op zijn plaats zetten, bijna te braaf. De vrouwen zijn eigenlijk zonder uitzondering vastberaden, geslepen, uitgekiend en berekenend, en vol van mensenkennis. Niet zonder een verklaring te willen geven overigens:
Het hoogste ideaal voor mannen is dat iedereen over hen praat en het hoogste ideaal voor vrouwen is dat niemand over hen praat. (…) Weet je wat vrouwen veel beter kunnen dan mannen? Juist omdat wij ons ons hele leven zorgen moeten maken over wat mannen van ons denken, zijn wij erin geoefend om ons te verplaatsen in de gedachten van een ander.
Pfeijffer lijkt in Alkibiades een romanfiguur gevonden te hebben waarmee hij zichzelf als clown met het mombakkes van een macho-poseur goed kan identificeren. Het relaas zit vol met bedoelde en zogenaamd onbedoelde zelfrelativerende opmerkingen. De vertellende Alkibiades doet aan het begin van zijn verhaal nog een halfslachtige poging zijn appreciatie van vrouwen aan te laten sluiten bij die van zijn stadsgenoten, die de vrouwen absoluut als minderwaardig beschouwden en behandelden, uiteindelijk blijkt onze macho uitgesproken woke te zijn – misschien niet heel geloofwaardig voor een Athener van zijn tijd, sympathiek is het wel. Alkibiades leest daarbij als een doorlopend pleidooi voor de stelling dat de werkelijke macho niet bang is voor zijn vrouwelijke kant.
Sokrates
Zelf maakte ik voor het eerst met de historische figuur van Alkibiades kennis via Plato. Als student psychologie kreeg ik van een docent het filosofische werk van Heleen Pott De liefde van Alcibiades te lezen, waarin het optreden van Alkibiades in het verhaal niet als zomaar een koddige noot voor het verhaal wordt aangezien, zoals traditioneel wel gebruikelijk is, maar als een opzettelijk vraagteken dat door Plato geplaatst wordt tegenover Sokrates’ visie op de liefde als iets dat gespeend is van al het vleselijke en passievolle. Via Alkibiades zou Plato de lezer wijzen op het wezenlijke rationele karakter van emoties, en op het feit dat emoties van ons mensen maken in plaats van robots.
Ik heb deze verklaring altijd zeer intrigerend gevonden, en het boek Alkibiades openslaande was ik dan ook benieuwd naar wat Pfeijffer met dit idee doet.
Dit valt niet tegen. Het boek begint en eindigt met Sokrates, die door de verteller Alkibiades op handen wordt gedragen, maar waar Pfeijffer tussen de regels door een veel interessanter beeld van weet neer te zetten en hem weer met zijn poten op de grond zet, ook letterlijk.
Voor haar moest waarheid over mensen gaan, anders was het geen waarheid die de moeite van het weten waard was. Ik zei haar dat Sokrates daar net zo over dacht als zij en zij antwoordde dat Sokrates weliswaar de juiste vragen stelde, maar dat hij helaas de neiging had om van het concrete dilemma met alle macht op te willen stijgen naar een algemeen geldende abstractie. In zijn zucht naar het hogere verbrandde hij als Ikaros zijn vleugels.
Sokrates zelf heeft nooit geschreven en we kennen hem voornamelijk via Plato. Maar al te zeer hebben mensen de neiging om alles wat ze leuk vinden aan Plato aan Sokrates toe te schrijven, en alles wat ze niet leuk vinden aan Plato. Ik denk dat we daar Plato ongelooflijk mee tekort doen, want de beste dialogen van Plato zijn die waarin Sokrates flink weerwoord krijgt en er zelf ook niet altijd helemaal uit lijkt te komen. En de vraagtekens die de lezer zich stelt bij de soms wat onaardse theorieën die Sokrates vooral in werken als Politeia naar voren brengt, zijn die volledig op het conto van de slimme lezer te schrijven, of is het Plato zelf die ons zijn bedenkingen ingeeft? Ook Plato kunnen we verkeerd begrijpen door zijn ironie niet te onderkennen. En zo is het omgekeerd ook oneerlijk om Socrates alles wat we zwak vinden van Sokrates niet aan te willen rekenen.
Pfeijfer valt gelukkig niet in de valkuil van blinde adoratie van Sokrates en zet een veel menselijkere en daarom interessantere Sokrates neer: weliswaar een eigenaardig en buitengewoon mens, maar met zijn eenzijdigheden en tekortkomingen.
Daarbij geeft Pfeijffer in zijn boek vrij expliciet een historische en psychologische verklaring voor de terdoodveroordeling van Sokrates. We kennen deze beroemde rechtsgang allemaal, maar de ratio erachter wordt in Plato’s Apologie niet duidelijk. Hooguit begrijpen we daaruit hoe Sokrates door zijn arrogante toontje zijn eigen proces verprutst, maar we begrijpen niet waarom het volk van Athene in zijn wanhoop nu juist iemand als Sokrates moest kiezen voor een proces, anders dan dat we vermoeden dat de Atheners klaar waren met dat getwijfel en zich graag van dat Jantje-irritantje af wilden maken, uit een soort van gemakzucht. Pfeijffer geeft een andere verklaring die wortelt in de historische gebeurtenissen van voor het proces, en voegt daarmee een dimensie aan Sokrates toe die ik nog niet kende.
Falen
Alkibiades van Pfeijffer staat vol gepoch over de grootsheid van mannelijke daden, maar uiteindelijk gaat het over falen. De hoofdpersoon faalt door zijn vermetelheid en arrogantie continu om zijn eigen stad naar glorie en roem te leiden. Bovendien faalt hij als vader, en feitelijk zelfs als minnaar: hij verliest zijn eerste geliefde aan de dood, zijn tweede geliefde blijft onbereikbaar omdat hij zich laat strikken voor een seksueel avontuurtje dat hem met name schade berokkent, en hij sterft te vroeg om zijn laatste geliefde en dochter op het cruciale moment te kunnen beschermen.
Ondertussen faalt Sokrates om de jeugd op te voeden tot werkelijk grootse daden en verprutst hij zijn eigen proces. Perikles faalt er uiteindelijk in zijn stad, zijn familie en zichzelf te beschermen tegen onheil en ellende, welke indirect lijken te zijn veroorzaakt door zijn ambitie. Het volk van Athene gooit continu zijn eigen glazen in door zich te laten leiden door populisten die schreeuwend vanaf de zijlijn het volk ophitsen de ene na de andere getalenteerde generaal op te knopen als zondebok voor een tegenvaller, en zich zo van elk talent en hoop te ontdoen.
Door het hele verhaal heen zien we ambitieuze mannen uiteindelijk jammerlijk aan hun einde komen. En ook Pfeijffer lijkt zich te realiseren dat zelfs als zijn roman slaagt in commerciële zin of voor de meeste critici, het succes zal leiden tot scheve ogen en zijn werk naar alle waarschijnlijkheid in tegenstelling tot de echte klassieke teksten gedoemd zal zijn om enkele decennia later alweer vergeten te zijn.
Alles wat een mens onderneemt om de wereld naar zijn hand te zetten, keert zich uiteindelijk tegen hem. Het beste is aan de rand van de wereld geboren te zijn zonder enige reden tot ambitie en rustig droomloos te slapen.
Alkibiades als waarschuwing
Deze wat sombere teneur is echter niet de boodschap van het boek. Pfeijffer heeft dit boek naar eigen zeggen geschreven als een waarschuwing, omdat hij meent dat bepaalde mechanismen die in Athene tot de ondergang leidden nu ook zichtbaar zouden zijn.
Er schuilt een gevaar in de problemen van de eigen tijd te willen projecteren op die van de geschiedenis, of andersom, om de problemen uit de geschiedenis te projecteren naar onze tijd. In de zucht naar herkenning wordt maar al te vaak onvoldoende herkend dat de samenlevingen en – dus ook de problemen – in de oudheid nu eenmaal fundamenteel anders waren dan die van ons.
De klassieke Atheense democratie lijkt in veel opzichten absoluut niet op die van ons. Het was geen representatieve democratie. Er was geen parlement met verkozen parlementariërs. Iedere burger met stemrecht kon naar de vergadering komen en een voorstel doen, en stemmen over een besluit of een politicus. Er was ook geen onafhankelijke rechtbank. Deze verschillen zorgden ervoor dat ik bij aanvang van het lezen mijn ernstige bedenkingen had bij de ambitie om parallellen aan te tonen met onze tijd en de problemen daarvan.
Pfeijffer slaagt er echter goed in tegelijkertijd een (voor zover ik dat kan beoordelen) waarheidsgetrouw beeld te schetsen van de Atheense democratie zoals deze was, met al zijn eigenaardigheden en afwijkingen van ons systeem, en toch parallellen aan te tonen. De Atheense volkswoede doet regelmatig denken aan die van een meute opgehitste Twitteraars, en de populisten in Alkibiades doen de lezer meer dan eens onvermijdelijk denken aan Fortuyn, Wilders en Trump.
Dus ik koos noodgedwongen voor het paradoxale profiel van de extravagante, flamboyant geklede, schatrijke, hooggeboren man van het volk, die anders dan de bedeesde en kleurloze Nikias zogenaamd zou weten wat er leefde onder de minst bedeelde klassen. Ik voelde mij niet volledig op mijn gemak in deze rol, maar de strategie werkte.
Lessen voor democraten
Het blijft niet bij het vinden van parallellen alleen. Pfeijffer geeft ons in Alkibiades uiteindelijk een aantal niet mis te verstane lessen mee over het wezen en de gevaren van en voor de democratie, maar met daarnaast ook impliciet een aantal suggesties voor hoe daarmee om te gaan.
Een belangrijke les die vooral duidelijk uit de tekst spreekt: een publiek dat oordeelt in de hitte van het moment en op basis van onvoldoende en eenzijdig gepresenteerde feiten is geen goede, rechtvaardige en verstandige rechter. En al helemaal kan zo een publiek geen verstandig oordeel vormen over een rechter en zijn beslissingen. Het volk van Athene neemt in de tekst opgehitst en geëmotioneerd dan ook de ene stomme beslissing na de andere.
Daarnaast is er de les dat het feit dat het volk de macht heeft nog niet betekent dat het volk alles weet en begrijpt. Democratie geeft het volk het recht aan te geven wat de beoogde resultaten van beleid moeten zijn, maar dat betekent niet dat het ook verstandig is om het volk tevens te laten bepalen hoe die beoogde resultaten het best te bereiken zijn: dat is werk van professionals, die een bepaald vertrouwen verdienen.
De democratie functioneert (…) zolang er sprake is van een scheiding tussen de keuze van de bestemming en de verantwoordelijkheid voor de reis. De ster die de koers bepaalt wordt door alle opvarenden gezamenlijk aangewezen, waarna de vaardigste stuurman het roer in handen neemt.
Daarbij hamert Pfeijffer er middels zijn Alkibiades impliciet op hoe we ons er bewust van moeten zijn en blijven dat feiten iets fundamenteel anders zijn dan “een mening”, en daarom ook niet zomaar tegen een mening weg te strepen zouden horen te zijn. Feiten als “ook maar een mening” presenteren is een krachtige populistische truc waar we ons tegen zouden moeten wapenen. Misschien moeten we in onze postmoderne samenleving eens gaan nadenken hoe we feiten en meningen van elkaar kunnen onderscheiden, om ons zo beter tegen populisme te kunnen beschermen. Dat dat niet makkelijk is, betekent nog niet dat we het toe moeten kunnen staan dat er mensen zijn die beweren dat “sneeuw kan branden en stenen kunnen zweven”. Relativisme betekent nog niet dat er geen meetinstrumenten en consensus bestaan, en dat alle beweringen even realistisch zijn. Wetenschap is iets anders dan een mening, ook al beweren populisten anders.
Democratie gedijt bovendien slechts als de regels en procedures en instituten waarmee zij is vormgegeven gerespecteerd worden – ook al waren die in Athene destijds wezenlijk anders dan bij ons. Een procedure als het schervengericht zoals dat in Athene bestond, waarmee men op een vriendelijke manier een politicus die teveel macht naar zich toetrok kon laten vertrekken, had nut. Toen ik het boek begon te lezen dacht men nog dat we nooit van Rutte af zouden kunnen komen, en dat terwijl de verre meerderheid van de Nederlandse kiezers het toch al lang met die man geschoten had. Het is een zwakte in onze democratie dat door coalitievorming iemand die door meer mensen verafschuwd dan geliefd wordt zozeer nog een stempel op de samenleving kan blijven drukken. Zou iets als een schervengericht geen goed idee voor onze samenleving zijn?
We moeten daarbij waken voor democratische politici die een deelbelang stellen boven overkoepelend belang, en zich verdedigen door op de man te spelen in plaats van op de bal.
Democratische besluitvorming moet gebaseerd zijn op een open en eerlijke uitwisseling van argumenten. Wanneer zij plaatsvindt in een sfeer van verdachtmakingen en pogingen om tegenstanders te intimideren met aanslagen op hun goede naam, wordt zij een farce. Wanneer het persoonlijke het wint van het zakelijke en reputaties bepalender worden dan argumenten, worden politici willoze slaven van de publieke opinie en een speelbal van de emoties van het moment.
We zien in onze hedendaagse politiek helaas dat politici als bijvoorbeeld Sigrid Kaag en Frans Timmermans vooral aangepakt worden door middel van persoonlijke verdachtmakingen en karaktermoord, in plaats van dat zij het inhoudelijke weerwoord krijgen dat zij verdienen.
Wat is een groot politicus? Een werkelijk groot politicus houdt zich niet bezig met het kweken van angstgevoelens, wraakgevoelens, oproepen tot steeds draconischere maatregelen en het besmeuren van rivalen voor eigen gewin, maar geeft het volk een doel en idealen, of zoals Perikles het in het boek verwoordt:
Jij vroeg mij hoe ik erin slaag het volk tevreden te houden zonder mij al te veel aan te trekken van wat het volk wil. Ik maak de bevolking onderdeel van iets wat groter is dan zijzelf. (…) Het volk, dat zijn soms net mensen. Ze hebben dromen nodig. Ik geef hun een gemeenschappelijk ideaal dat zin geeft aan hun leven.
Tegelijkertijd hamert Pfeijffer er in Alkibiades op dat alle zwakheden, nadelen en gevaren van de democratie ook spelen in andere staatsvormen, sterker nog, dat deze in niet-democratische staatsvormen zelfs nog sterker kunnen opspelen.
De inhoud van de boodschap die Pfeijffer brengt is voor de goede verstaander overduidelijk: we moeten de democratie beschermen, en dat kan door haar regels en instituten, waarvan wij er veel meer hebben dan er destijds in Athene aanwezig waren, te verankeren, te verstevigen, eventueel uit te breiden, en vooral te allen tijde te blijven respecteren.
Omdat democratie per definitie stoelt op het collectieve oordeel van het volk, is zij onderworpen aan de turbulentie van opvliegendheid en oncontroleerbare emoties. Om de democratie naar behoren te laten functioneren is het derhalve essentieel om mechanismen in te bouwen die afstand scheppen, vertragen en gevoelens afkoelen.
Conclusie: Alkibiades beklijft
We zouden Pfeijffers boek flink tekort doen als we het alleen maar zouden behandelen als een roman of een historisch werk. Dit boek is evenzeer een politiek statement, en mijns inziens is Pfeijffer erin geslaagd daarmee een relevant werk af te leveren.
Waar de beschouwingen in Pfeijffers vorige grote roman, Grand Hotel Europa, naar mijn mening na het dichtslaan niet al te lang beklijven en bij overdenking wellicht niet heel relevant zijn, zijn die in Alkibiades dit wel. De Oude Grieken hebben naar mijn mening Pfeijffer uitstekend geholpen om boven zichzelf uit te stijgen.
Misschien is dit niet de vakantieroman waar iedereen op zit te wachten, maar het is als verhaal en onderneming zeker geslaagd. Pfeijffer heeft hiermee een uitzonderlijk en opvallend boek geschreven, dat mijns inziens het lezen om meerdere redenen meer dan waard is.
Deze bespreking verscheen eerder bij het historische blog Mainzer Beobachter en op Neerlandistiek.nl.