Hella Haasses ‘Heren van de Thee’ geeft een prachtige genuanceerd beeld van de theecultuur van de Nederlandse bezetter in het huidige Indonesië. Zowel de goede wil als het falen van de overheersers wordt er pijnlijk in duidelijk.
Hella Haasses boek “Heren van de Thee” speelt zich af op theeplantages rond Bandung op Java – ik las het boek voor mijn reis… een extra reden om de theevelden van Preanger en Bandung te zien.
In het boek van Haasse volgen we de ontwikkeling van een jonge man, Rudolf Kerkhoven genaamd, naar een oude man, die zich zijn fortuin wil maken in het runnen van een theeplantage in Indonesië aan het eind van de negentiende eeuw, samen met zijn familie. Het boek is geïnspireerd op brieven van de man naar zijn familie, brieven die echt geschreven zijn, want het gaat om historische figuren. Het is een tragisch verhaal, want de hoop en de rechtlijnigheid van de jonge man mondt uit in de teleurstelling en de twijfel van de oude man, die weliswaar rijk is geworden, maar gebrouilleerd is met een groot deel van zijn familie, en naar blijkt in het boek zijn eigen vrouw, Jenny, niet begreep, en haar uiteindelijk heeft moeten verliezen. Wie iets verder denkt over deze thematiek komt al snel tot de conclusie dat de man staat voor het mannelijke, voor Europa, het kolonialisme, en zijn vrouw voor het vrouwelijke, voor Nederlands Indië, en voor de natuur en het landschat, die zich niet makkelijk laten beheersen, omdat zij door de man niet begrepen worden.
Los van dat de bovenstaande thematiek natuurlijk schitterend is, is de historische plaatsing van dit verhaal interessant. Het kwam uit nadat Max Havelaar was verschenen, een boek dat de misstanden op de staatsplantages aan de kaak stelde. Multatuli was niet de enige die deze aanklacht neerlegde, maar wel de belangrijkste. In het Nederland van het fin de siècle steeg de verontwaardiging onder de mensen bij het besef dat voor de eigen rijkdom de bevolking van Java werd onderdrukt, en uitgebuit.
Het politieke antwoord hierop kwam vanuit liberale hoek (zoals ook het protest tegen het oude stelsel voornamelijk uit liberale hoek kwam). Er werd er gepleit voor het openstellen van de markt van plantages voor particuliere ondernemers, die hun arbeiders niet zouden dwingen zoals de Nederlandse staat dat deed, maar inhuren. Tegelijkertijd zou er scholing worden aangeboden aan de inlandse bevolking, en werd er geïnvesteerd in de medische stand van het land (dit ook bij wijze van aflossing van de schuld aan de bevolking die door Nederlandse kiezers ervaren werd, de zogenaamde ‘ethische politiek’). Het idee is dan dat er een eerlijke vrije markt ontstaat, waarin misstanden vanzelf zouden verdwijnen.
De liberale ideologie is een heerlijke ideologie, omdat in theorie met zo weinig inspanning van de politiek zo makkelijk een walhalla bereikt wordt. Helaas werd zij telkens door de harde realiteit gelogenstraft. We zouden toch willen dat Mark Rutte en Alexander Pechtold hier meer lering uit trokken. Hoe dan ook, de liberalisering bracht Java niet de welvaart die beloofd was. Waarom? Het kapitaal van de Hollanders gaf hen een voorsprong die de Javanen nooit in konden halen, en de Javanen ontbrak het ook aan het geschikte netwerk en nog steeds de nodige kennis, want de scholing van inlanders bleef achter op die van de Hollanders. (In die zin was ook de liberalisering niet volkomen want in een liberale samenleving is iedereen gelijk geboren en krijgt iedereen dezelfde kansen. Maar een liberale samenleving waarin erfelijk kapitaal is afgeschaft is nog nooit door een liberaal opgetekend, daarvoor moet men bij Marx en zijn erfgenamen zijn.) De investeringen in het land waren een goed voorbeeld van ‘too late, too little’.
Maar het was dan ook nooit de bedoeling van de Hollanders dat de Javanen zelf ondernemers werden, maar eerder mondige werknemers. Dit is wel gelukt, zij het niet in de zin zoals de liberalen in Nederland het bedoeld hebben. Waar het verzet tegen de Hollandse onderdrukking eind negentiende eeuw nog uit Holland moest komen, omdat de Javaan nauwelijks tot een goede opstand kon komen wegens gebrek aan kennis en middelen, zorgde de liberale scholing voor een elite die weliswaar de arbeider niet bleek te kunnen emanciperen tegen de kapitalist, maar wel de hele bevolking tegen de Hollandse onderdrukker, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de Indonesische onafhankelijkheid onder Soekarno.
Maar dat is een later verhaal. Het verhaal van Haasse gaat over die particuliere ondernemers, en niet alleen in haar boek maar ook uit de brieffragmenten die zij gebruikt blijkt zeker een idealisme. De Hollanders beargumenteren niet alleen hoe zij het best en meest economisch thee kunnen verbouwen, zij voeren ook discussies over hoe zij het best de Javaanse bevolking kunnen ‘verheffen’. Sommige ondernemers beargumenteren dat de Javaan een harde hand nodig heeft, maar anderen kiezen een heel ander pad, bekeren zich tot de Islam en steken zich in batik. De liberale stroming en de ethische politiek zijn geen aparte stromingen, maar zijn met elkaar verweven. Ondernemers uit die tijd ondernemen niet alleen met hun ondernemersgeest, maar ook met hun hart. Zoals aan de andere kant ook de ethische politiek niet alleen maar altruïsme was, maar ook een kwestie van welbegrepen eigenbelang: een Indonesië met een betere stand van de bevolking zou ook een betere economie hebben. Helaas staat die visie zoals in iedere liberale samenleving in de schaduw van de wens om op korte termijn zo goedkoop mogelijk thee te kunnen produceren: een slechte thee-oogst zorgt ook voor ‘de heren van de thee’ voor armoede. Deze worsteling komt in het boek van Haasse goed naar voren.
In een recensie van dit boek lees ik de mening dat Hella Haasse een kans gemist zou hebben door de inlandse bevolking niet aan het woord te laten – de personen in het boek zijn allemaal Hollanders, de inlandse mensen zijn slechts figuranten. Ik ben het daar niet mee eens: dit boek gaat juist over die Hollandse ondernemers en hun gezinnen, en hun verhouding tot het land dat zij proberen te ontginnen. Hun falen zit er juist in dat zij de inlandse mensen blijven zien als lijdende voorwerpen, in dat zij een afstand ervaren met het land en zijn inwoners. Net zoals de in Nederland geboren en getogen hoofdpersoon zijn in Indië geboren vrouw niet begrijpt, begrijpt de Hollander Indië niet. De afstand die Haasse bewaart tot de mensen van Aziatische afkomst in het boek is mijns inziens functioneel en gepast: zij pretendeert niet in hun hoofden te kunnen kruipen.
Dit besef van afstand komt ook voor in Haasses debuut, Oeroeg, dat ik ook later deze week wil bespreken (serie-alert). Ongetwijfeld heeft Haasse zich niet alleen laten inspireren door haar eigen ervaringen in deze, maar ook door Couperus’ Stille Kracht, in wiens boek juist die afstand tussen de Hollander en de Indiër de hoofdrol speelt (ook de Stille Kracht zal ik later bespreken). Naar mijn mening kan Haasse tegen Couperus niet op, maar de Heren van de Thee is wel een heel fijn leesbaar boek, het geeft een unieke inkijk in de hoofden van de Hollandse ondernemer in het Indië van de laat negentiende begin twintigste eeuw, en helpt met meer nuance naar de mensen van die tijd te kijken.