Er was eens een dorpje met vlijtige mensen. Alle dagen waren die mensen aan het werk. De bakker bakte de hele dag brood, de slager verkocht de hele dag vlees, de schoenmaker maakte de hele dag schoenen, en waar de student de hele dag studeerde maakte de burgemeester de hele dag wetten, en zo verder. De hardste werker van het dorp was wel de smid. Die stond alle dagen te hameren in zijn smidse aan de rand van het dorp, en dat gehamer klonk zo vrolijk dat iedereen op dat ritme vrolijk verder werkte. Het dorpje was dan ook netjes en welvarend. Zo netjes en welvarend dat de reiziger die bij het dorpje stopte dan ook altijd dacht: goh, dit is nu pas een alleraardigst dorpje! Het ziet er zo netjes en verzorgd uit, het is zo prachtig gelegen, en er wonen zulke vrolijke vlijtige mensen, hier blijf ik graag een nachtje extra! En dat viel met de herbergier dan ook wel te regelen. Wanneer deze de reiziger dan een dampende schotel ganzenborst voorzette, zei hij daarbij met een knipoog: we hebben allemaal hard gewerkt vandaag, vanavond is het feest!
Nu woonde in het dorpje ook een heel leuke jongen. Zijn naam was Hans. Hans woonde in de hooiberg naast de smidse. Iedereen mocht Hans graag, omdat hij mooi was en veel lachte. Waar Hans van leefde, dat wist eigenlijk niemand. In de ochtend was Hans in geen velden of wegen te bekennen, maar in de middag kwam hij graag bij alle bewoners aan. Hij begon met een praatje te maken met de smid in zijn smidse. Daar bleef hij dan een half uurtje en dronk het kopje koffie dat daar altijd voor hem klaar stond. Daarna ging hij dan naar de bakkerij en riep: ahee bakker! Ben je daar? Het is Hans! En ook de bakker mocht Hans graag, zo graag dat hij het helemaal niet erg vond dat Hans af en toe een vers krentenbolletje meegraaide als hij na een kort praatje weer verder ging naar de slager. En ook de slager zag Hans met zijn vrolijke verhaaltjes graag komen. Zo liep Hans het hele dorp langs, hier een lang praatje makend, en daar weer een kort praatje, en tussendoor rustte hij wat, op zonnige dagen in het zonnetje op het marktplein, op winterse dagen boven een kop chocola in de herberg, waarvoor de herbergier niets rekende, want och, het was Hans, die had toch geen geld, en zat zo vol met aardige verhalen, die zag je graag zitten in je zaak.
Iedere avond in de herberg was het feest. En die feesten waren zo leuk, dat de mensen uit omliggende dorpjes ook vaak kwamen. Nou, en Hans was er altijd! Hij sloeg de mannen kameraadschappelijk op de schouders, schonk ze bij uit de flessen die ze zelf besteld hadden, en vroeg hun vrouwen en dochters ten dans. En dansen dat Hans kon! Ongelooflijk, hij danste alles! De tango, de foxtrot, de quickstep, de chachacha, salsa, bachata, breakdance, streetdance, moonwalking, capoeira, flamenco: Hans was in iedere dans de beste, en danste de hele nacht lang.
Zo ging dat eigenlijk iedere dag. Totdat een reiziger eens op een avond in de herberg aan de slager vroeg: die Hans hè, wat doet hij nu eigenlijk? Ach, zei de slager, dat is Hans, die doet niet zoveel. Ja, in de ochtend schijnt het dat hij in de hooiberg op zijn fluitje loopt te spelen, de smid kan het soms horen als de wind goed staat, maar verder doet hij volgens mij eigenlijk niets. Jaja, zei de reiziger.
Nu bleef de slager toch even over zijn antwoord nadenken. Ondertussen kwam Hans lachend langsgezwierd met de slagersvrouw in zijn armen. Komop slagertje! Niet zo piekeren! Riep hij hem nog na. Maar de slager piekerde wel. Die Hans heeft het toch maar veel te makkelijk, dacht hij. En toen zijn vrouw lachend weer naast hem kwam zitten en met blozend gezicht zei: die Hans danst toch verrukkelijk!, werd hij ook nog een beetje jaloers.
Die Hans danst toch verrukkelijk! Zei de volgende ochtend de bakkersdochter tegen haar vader, en veegde een stukje stro uit haar dikke blonde haren. Tsja, dacht haar vader, maar verder had die buurman van mij gisterenavond wel een beetje gelijk: eigenlijk doet die Hans toch maar niets de hele dag. Ik zal het er eens over hebben met mijn buurman, de student, eens kijken wat hij daar toch van vindt.
Welnu, de student, zelf ook niet vies van een glaasje wijn en een dansje, was het eigenlijk wel met de bakker eens. Tsja bakker, zei hij, die Hans heeft wel een erg makkelijk leventje hier. Kijk, ik studeer de hele dag. En die Hans ligt maar op zijn fluitje te spelen in de hooiberg, snaait zijn kostje bij elkaar bij de hardwerkende burgers en zet in de avond de bloemetjes buiten. Een beetje vreemd is dat wel.
Die jongen moet eens een trap onder zijn kont krijgen, zei de schoenmaker, die dat hele gesprek toevallig gehoord had.
En zo kwam het dat uiteindelijk een heel aantal mensen in het dorp bij de burgemeester aankwam en zei: luister burgemeester, we moeten het eens hebben over Hans. Iedereen hier in het dorp is de hele dag vlijtig aan het werk, de bakker bakt brood, de slager verkoopt vlees, de schoenmaker maakt schoenen, de student studeert, enzovoort, en daarom is het hier zo een alleraardigst dorpje. Maar Hans doet niets! Dat kan toch niet zo langer?
Nee, dacht de burgemeester ook, dat kan zo niet langer.
De volgende dag kwam Hans om een uur of drie vanzelf bij de ambtswoning aanslenteren. Dag burgervader! Riep hij met een brede lach. Wat denkt u? Zit er nog thee in de pot? Hans, zei de burgemeester hierop burgervaderlijk, we moesten eens praten. Iedereen in het dorp is hard aan het werk om zijn eten en drinken te verdienen, en om ons dorp mooi en welvarend te maken, maar jij doet de hele dag niets! Hahaha, lachte Hans, dat klopt burgervader! Ik doe de hele dag helemaal niets, net als de bloempjes in de wei, die bloeien alleen maar, en de vogeltjes in de lucht, die fluiten alleen maar, haha. Maar luister Hans, zei de burgemeester hierop, wij zijn mensen, en mensen werken voor de kost. En we vieren in de avond feest omdat we zo hard gewerkt hebben. Wij vinden eigenlijk Hans, dat jij de kost ook maar eens moest gaan verdienen.
Nou, dat vond Hans, omdat hij zo een aardige jongen was, helemaal geen probleem. En zo kwamen ze overeen dat Hans de volgende ochtend al zou beginnen zijn buurman de smid te helpen. Met Hans zijn hulp kon de smid meer ijzer slaan en dit dan verkopen bij het dorp verderop, zo had de burgemeester bedacht.
En zo geregeld gebeurde het. De volgende ochtend klonk het vrolijke gehamer van de smid in canon door het dorp, en iedereen was tevreden. Die avond echter was Hans niet op het feest. Hans? Die ligt te slapen in de hooiberg, die is hartstikke moe van zijn eerste dag werken! Zei de smid. En men lachte, en klonk op Hans, de harde werker.
Maar de volgende dag was Hans ook niet op het feest. De dag daarna was hij er wel, maar slechts kort, slechts een uurtje. Ik doe maar één dansje hoor, vanavond, zei hij, want na zo een dag hard werken ben ik niet in voor de hele avond zwieren, haha.
En zo bleef het. De feestjes werden saaier. De mensen werden minder dronken omdat Hans ze niet meer bijschonk uit hun eigen flessen. Ze hadden ook minder zin in feest, omdat hun werkdag niet onderbroken was door een alleraardigst praatje. En de mensen uit de omliggende dorpen bleven wat vaker in de avond in de omliggende dorpen, omdat de feesten in het dorp van Hans nu niet meer dezelfden waren als vroeger. En de dansvloer? Die was leger, nu Hans niet meer lachend de ene dame na de andere erop trok. De slager op zijn beurt merkte dat zijn vrouw voor het slapen gaan minder giechelig en warm was, terwijl de bakker merkte dat zijn dochter de hele dag zuchtte en haar huiswerk verwaarloosde.
Maar het was de smid die als eerste de conclusie trok dat dit toch niet zo door moest gaan. Hij keek naar Hans met zijn twee linkerhanden, en naar die paar stukken die hij per dag wist te slaan… en hij miste de verhalen van Hans… want als ze nu in de pauze koffie dronken had Hans het alleen nog maar over zijn werk. Tsja, zó een Hans, daar had je toch maar niet veel aan, dacht de smid. Luister Hans, zei hij daarom, ik weet niet wat de anderen ervan denken, maar kom jij de volgende dag maar weer gewoon na twaalven, en in plaats van een hamer krijg je van mij weer gewoon een kop koffie. En Hans, die alles prima vond, vond dit natuurlijk ook allemaal best.
De volgende dag kreeg iedereen in het dorp tijdens zijn werkdag onverwacht een bezoekje van Hans, en zijn praatjes waren nog aardiger dan daarvoor. En toen het avond geworden was in het dorp, besefte iedereen dat Hans op deze manier eigenlijk veel leuker was. En tijdens het grote feest die avond, danste Hans. Hij danste de tango, de foxtrot, de quickstep, de chachacha, salsa, bachata, breakdance, streetdance, moonwalking, capoeira, flamenco… hij danste ze als nooit tevoren. En ook de herbergier begreep dat het goed was.
En zo kwam het dat als een reiziger nadien in het dorp van harde werkers nog aan iemand vroeg wie nu die Hans was, en wat hij deed, hij voortaan als antwoord kreeg: Dat? Dat is onze Hans, misschien wel de belangrijkste man van het dorp. Hans danst.