Couperus zelf geloofde net als de Indiërs heilig in de inlandse Indische zwarte magie: maar ook een Hollandse rationele stijfkop als de hoofdpersoon in Couperus’ roman kan ‘de Stille Kracht’ niet ontkennen.
Bij ons Nederlanders ligt het hart op de tong. Zeker in de hoofdstad staan wij erom bekend dat we problemen, twijfels, kwaadheid, wat-al-niet, gelijk in iemands gezicht slingeren, zelfs voordat ze überhaupt een rol spelen. Een Canadese vriend van mij omschreef het als ‘you are so up front’: een schitterende Amerikaanse uitdrukking. In gewoon Nederlands heet dat dan een Grote Randstadse bek.
Ik heb ook wel eens te horen gekregen dat Hollanders daarom juist drama-queens zouden zijn. Inderdaad, het is niet alleen geschreeuw wat er uit zo’n grote bek komt: er komt ook geklaag en gejank uit voort. Mooi weer spelen, zoals ze in Brabant nog wel plachten te doen, dat is er in de Randstad niet bij.
In veel culturen is dit totaal anders, en daar geldt een dergelijk Hollands onvermogen zich in te houden (want zo wordt het gezien) zelfs als onvolwassen, kinderlijk, en onbeschaafd. Terughoudendheid is daar geen teken van onderdanigheid of gebrek aan zelfrespect, maar een teken van beheersing, van superioriteit.
Tegelijkertijd hoor ik van veel buitenlandse vrienden dat door onze mentaliteit de omgang met de Hollander wel extreem praktisch, makkelijk, duidelijk, en helder is. Misschien moet iemand zich hier-bij-ons eerst over een hoop verbazing en verontwaardiging over onze omgang heen zetten, daarna weet je dan ook wel meteen waar je met die kaaskoppen aan toe bent… en dat maakt de handel en wandel hier voor sommigen juist heel prettig. Ik ken in ieder geval expats die juist daarom kozen voor Nederland.
Een eerlijk en recht voor zijn raap land dus, geen dubbele bodem. Niet volwassen of subtiel, maar daarom wel lekker duidelijk. Misschien dat deze kwaliteit ook één van de redenen is voor het feit dat Nederlanders nog steeds zo’n grote rol spelen in het diplomatieke verkeer, in de internationale handel en bij hulporganisaties, ook al is onze nationale rol van belangrijkste macht op het wereldtoneel al bijna driehonderd jaar uitgespeeld, en is onze rol als koloniale macht inmiddels ook alweer bijna honderd jaar voorbij. Ik zal de laatste zijn die stelt dat een Hollander nooit een dubbele agenda zal hebben, maar van alle volkeren op aarde zit het voeren van een dubbele agenda de Hollander wellicht nog wel het minst in de genen.
Maar waar de Hollander er vanuit gaat dat anderen net zo zijn als hij, is hij dan weer bijzonder naïef.
Couperus’ ‘de Stille Kracht’ gaat over de confrontatie van het Hollandse rationele en openhartige met het Indische geslotene. De hoofdpersoon van het boek, van Oudijk, is een hoge ambtenaar in het Nederlands Indië van rond 1900, het jaar waarin het boek geschreven werd, en hij heeft hart voor zijn baan. Hij is rationeel, rechtlijnig en rechtvaardig. Die rechtvaardigheid maakt hem sympathiek: al zijn handelen in het boek is rationeel gezien verstandig.
Van Oudijk is echter als een echte Hollander blind voor alles wat niet uitgesproken wordt en zich niet aan het daglicht laat zien. Hij ziet niet dat zijn vrouw van hem profiteert waar ze kan, hem bedragen aftroggelt die hij eigenlijk niet kan betalen, zich zoveel mogelijk onttrekt aan de verplichtingen die van haar in haar positie als vrouw-van geëist worden, en hem bovendien bedriegt met verschillende mannen, waaronder zijn eigen zoon, een verwende bloedzuiger die niet alleen van zijn vader profiteert, maar die hem ook nog verwijt dat hij daarvan niet méér profiteert, zijn vader daarom in stilte haat. Zijn dochter is een naïef wicht dat dolverliefd is op de mooiste man van het dorp, met wie zij een platonische romance heeft, maar die ondertussen zinnelijke relaties onderhoudt met zo’n beetje alle vrouwen uit de omgeving.
De Hollanders in het verhaal om van Oudijk zijn voornamelijk in Indië om er te werken, er rijk te worden, om dan vooral zo snel mogelijk terug te keren naar Europa, om van hun oude dag te kunnen genieten. Zij houden niet van Nederlands-Indië. Wat van Oudijk andermaal sympathiek maakt, is dat hij wél houdt van het land waarin hij gestationeerd is, en wel zodanig dat hij eigenlijk opziet tegen een pensioen in Europa, wat zijn voorland is.
In het verhaal zijn de Indiërs als ondoorgrondelijke ‘wajang-poppen’ die zich onderworpen opstellen, maar die zich ondertussen in niets laten kennen door de Hollanders. De half-Indiërs in de vertelling fladderen heen en weer tussen het Hollandse geld en de inlandse mystiek.
Dat van Oudijk zelf nog een dubbele bodem heeft maakt hem tegelijkertijd dubbel zo naïef: hij laat zich zelfs door zichzelf bedriegen, zo blijkt, want in de kampongs loopt een man rond die claimt zijn zoon te zijn, terwijl van Oudijk oprecht lijkt te geloven dat dit niet zo is.
Met het personage van mevrouw Eva Eldersma, een cultureel geïnteresseerde vrouw die vers uit Europa komt, meegekomen met haar man die zich in Indië bijna letterlijk doodwerkt, schept Couperus in het boek voor zichzelf een spreekbuis om de beschouwingen over Indië te geven die wellicht het dichtst bij hem zelf staan. Eva Eldersma probeert nog iets van het leven van de Europeanen in Indië te maken, in de zin van leven, cultuur, maar onderkent tenslotte haar falen daarin, geeft desondanks het land niet de schuld.
Zo zijn de setting en de personages. Couperus staat anno nu bekend als een ouderwetse schrijver met lange beschrijvingen en zinnen. Toch leest ‘de Stille Kracht’ mijns inziens als een trein, en het verhaal staat als een huis:
Van Oudijk, Resident van de Gouverneur, ziet zich gedwongen een hoge Indische ambtenaar (Regent) te ontslaan die zich al tijdenlang niet weet te gedragen. Deze Indische Regent gokt, verhaalt de speelschulden op de bevolking die hij uitbuit, en misdraagt zich bovendien in openbare dronkenschap.
Dit ontslag is rationeel gezien volkomen rechtvaardig en terecht, maar de vraag is of het ook zo slim is, want de familie van de Indiër, die nog steeds machtige posities inneemt, zowel officieel als in achting onder de bevolking, keert zich daarop tegen van Oudijk.
Een openlijke opstand weet van Oudijk door kordaat en diplomatiek optreden af te wenden. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en sindsdien worden van Oudijk en zijn gezin geplaagd door allerlei niet te verklaren en bovennatuurlijk lijkende verschijnselen: kindergehuil uit de boomtoppen, stenen die uit het niets gegooid lijken te worden, een onverklaarbaar geklop op zolder, glazen en spiegels die plotseling breken, whisky in een glas dat plotseling een andere kleur aanneemt, en roodgekleurd spuug dat uit het niets gespogen wordt. De ergste dingen die gebeuren worden in het verhaal alleen maar aangeduid, en niet omschreven.
Van Oudijk reageert hierop alsof het er niet is, en waar hij het niet kan ontkennen laat hij onderzoek doen naar de oorzaken, maar raakt geïrriteerd dat die oorzaken niet kunnen worden gevonden. Ondertussen laat zijn familie zich een stuk makkelijker gek maken dan hij – zijn vrouw voorop, die haar eigen gedrag de schuld geeft – en één voor één ontvluchten ze het huis. De rest van de gemeenschap reageert gemengd op de gebeurtenissen, maar niemand ontkent de zogenaamde hekserij zoals van Oudijk dat blijft doen.
Uiteindelijk treedt van Oudijk toch weer kordaat op: hij gaat naar de Indische familie waarvan hij wel weet dat ze op een of andere manier achter de verschijnselen moet zitten, en eist, met een zeer vakkundig geuit dreigement, dat het stopt. En inderdaad stoppen de verschijnselen.
Maar van Oudijk is zijn zekerheid kwijt. Hij heeft begrepen dat er dingen in zijn wereld zijn die hij niet ziet, en die hij niet kan begrijpen. Hij begint zijn familie te wantrouwen, en gelooft hun uitvluchten eigenlijk maar half. Hij wantrouwt ook zijn onderdanen. Hij weigert een promotie, en dient zijn ontslag in. Het opvallende is dat hij hiermee uiteindelijk toch ‘gered’ lijkt van het lege bestaan dat hij leidde.
Van dit verhaal uit 1900 is in de jaren 70 een tv-serie gemaakt, het is drie uur kijken. De serie doet gedateerd aan, de acteurs citeren lange passages en ogen gemaakt, maar toch is het sfeervol. De rol van van Oudijk vind ik bijzonder goed ingevuld.
De serie is beroemd geworden door de scene waarin de naakte Leonie – de vrouw van van Oudijk – bespat wordt met rood spuug. De magie in de serie is aantrekkelijk, zeker met het dreigende intro dat aan het begin van elke aflevering klinkt, een citaat dat gebaseerd is op de teksten van Couperus:
“Op Java noemen ze het ‘dat-waar-je-niet-over-spreekt’. En het is overal; het schuilt in de grond, het sist in de vulkanen, het komt aanwaaien met de regen. Het rolt aan met de donder, het zweeft van ver uit de horizon over de eindeloze zee… En het is vooral te zien in de ogen van de Javaan en het knaagt als een vergif van vijandschap aan lichaam, ziel en leven van de Europeaan. Stil bestrijdt het deze overwinnaar, heel langzaam sloopt het hem. Het laat hem verkwijnen en tenslotte sterven. Dat-waar-je-niet-over-spreekt. Het is… de Stille Kracht.”
Couperus zelf:
“Zij voelden het beiden, het onuitzegbare: dat wat schuilt in de grond, wat sist onder de vulkanen, wat aandonst met de verre winden mee, wat aanruist met de regen, wat aandavert met de zwaar rollende donder, wat aanzweeft van wijduit de horizon over de eindeloze zee, dat wat blikt uit de zwarte geheimoog van de zielgeslotene inboorling, wat neerkruipt in zijn hart en neerhurkt in zijn nederige hormat, dat wat knaagt als een gif en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van de European, wat stil bestrijdt de overwinnaar en hem sloopt en laat kwijnen en versterven, heel langzaamaan sloopt, jaren laat kwijnen, en hem ten laatste doet versterven, zo, zo nog niet dadelijk tragisch doodgaan: zij voelden het beiden, het Onuitzegbare…”
Ik moest terugdenken aan toen ik in Cambodja in de hoofdstad, een stad met weinig toeristen, een tempel bezocht, en een man mij vroeg of ik in geesten geloofde. Ik zei toen van niet, en hij moest duidelijk innerlijk lachen, zoals ik innerlijk zou lachen als ik iemand gevraagd zou hebben of hij wél in geesten geloofde, en hij overtuigd “ja” had gezegd.
Hoe kan iemand wel/niet geloven in geesten? Zijn verwondering over dat ik het geloof niet heb, was even groot als mijn verwondering over iemand die dat wel heeft.
Veel grappiger nog vond ik het toen een paar jaar later een Vietnamese dame in Nederland mij ook vroeg of ik in geesten geloofde, en ik wat voorzichtiger nu zegde van niet, waarop zij reageerde met: ‘ja, dat is logisch, want er zijn er hier ook veel minder’.
Maar… misschien zijn er hier minder omdat er minder in geloofd wordt?
Feit is in ieder geval dat het geloof in niet-materiële krachten in veel culturen net zo manifest is als ons geloof in een tafel of een stoel. Of vergelijk het met geloof in instanties, zoals ‘de Nederlandse bank’, of ‘de Staat’, of het bedrijf ‘Peugot’, ‘Google’, ‘Facebook’… dat soort goden.
En toch, als magie net zo zeker zou zijn als een vallende steen, of de baan van een planeet, of alleen maar de verrichtingen van niet-materiële instanties als Google of de Nederlandse Bank, dan had de wetenschap deze verschijnselen toch al lang in kaart moeten kunnen brengen, op zijn minst moeten kunnen vermoeden, toch ergens kunnen meten. Want de wetenschap gaat niet over geloof, maar over reproduceerbaarheid.
In die zin ben ik een rasechte ‘van Oudijk’, en geloof ik niets van de claim van mensen die zeggen dat ze met rituelen de donkere of lichtende machten kunnen beïnvloeden, of het nu door voodoopoppen of gebed zou zijn, of door meditatie. Mocht dit ook echt effect hebben op ons wezen, al dan niet via donkere of lichtere machten, dan zou dat moeten zijn te bewijzen, moeten zijn aan te wijzen, simpelweg door het onder bepaalde omstandigheden te kunnen reproduceren, met meetbaar resultaat. Die wetenschap… óns ritueel… Maar ik geloof in dat ritueel, en bewijs van een effect van ritueel menselijk handelen op het (nood)lot is (nog) nooit gegeven.
Dat wil niet zeggen dat ik niet geloof dat er niet meer tussen hemel en aarde is dan wij kunnen waarnemen en zien, en laat staan meten. Want natuurlijk kunnen wij meer waarnemen en zien dan meten. Ik vraag me alleen af of deze machten, als ze bestaan, zich überhaupt om de mensen en hun verrichtingen en motieven bekommeren. En zelfs als dat zo zou zijn, dan ben ik er nog honderd procent zeker van dat niet élke poging tot beïnvloeding van hogere, élke claim op die macht, ooit zinvol is geweest… Laat staan dat ik zomaar ieder ritueel maar als zinvol beschouw.
Het hoogste effect dat ik deze rituelen met zekerheid zou willen toedichten, is een psychologisch effect. Een voorbeeld van een vrouw die behekst zou zijn: zij vertoonde alle verschijnselen van schizofrenie. Is de schizofrenie dan een verklaring? Eigenlijk weten psychologen schizofrenie ook niet zo goed te verklaren. We kunnen het slechts beschrijven. Maar aan de andere kant valt het ook niet met zekerheid te verklaren met behulp van religie.
Nee, ik geloof niet in magie, maar ik geloof wel in karma, in het doorwerken van onze daden in de verschijnselen om ons heen. Dan doel ik niet op een karma van hogere geesten, die op hun telraam alles bij zouden houden, of een karma dat overgeërfd werd uit vorige levens en doorwerkt in de volgende (als die al zouden bestaan), maar dan doel ik op een karma dat psychologisch te verklaren is, op het doorwerken van onze negatieve en positieve daden op de mensen, ja, de hele wereld om ons heen, een doorwerken dat terugslaat op ons.
Daarnaast: wij hebben onze ratio en onze waarnemingen voor onze zekerheden, maar het is enorm schadelijk te denken dat er buiten dat om niets kan bestaan. De mens is niet eerlijk, zelfs niet naar zichzelf. Soms is een ja impliciet een nee, en het onbewuste stuurt uiteindelijk het bewuste aan, niet andersom. Niet iedereen heeft het hart op de tong, de Nederlander niet, en zeker de wereld om hem heen niet.
In de Stille Kracht beschrijft Couperus in één van zijn laatste hoofdstukken Batavia, de stad/handelspost waarin hij het boek schreef. Vandaag-de-dag is dit de oude historische stad in het enorme Jakarta, toen was dit het Nederlandse handelscentrum in de kolonie. De Nederlanders daar worden in zijn beschrijving neergezet als zombies. Ze komen de straat niet meer op, zij kleden zich niet meer aan, (zeker na de introductie van de telefoon), zij vluchten terug in hun huizen, zitten hun tijd uit, willen eigenlijk niet zijn waar ze zijn, zijn er slechts om te werken. Zij zijn daar slechts met hun materialistische dromen, willen carrière maken, geld verdienen, en verlangen naar Europa.
De boodschap van het boek is eigenlijk heel duidelijk:
Wat dóe je hier? Je houdt niet van het land, waarom wil je er zijn? Je begrijpt het land niet eens, waarom wil je er heersen?
Van Oudijk wordt gered door er te willen leven, maar niet te willen heersen. De voorspelling in het boek is dat de Stille Kracht uiteindelijk zal winnen. En dat is uiteindelijk ook volkomen logisch.
Eva Eldersma:
“Een inventaris van mijn ongelukken. Mijn tuin is een moeras. Drie stoelen van mijn voorgalerij kraken uiteen. Witte mieren hebben mijn mooie Japanse matten opgegeten. Een nieuwe zijden japon is, onverklaarbaar, met vochtvlekken uitgeslagen. Een andere is, louter van warmte geloof ik, vergaan tot losse draadjes. Daarbij verschillen kleinere misères van dien aard. Om mij te troosten heb ik mij gestort in de Feuerzauber. Maar de piano is vals; ik geloof, dat er kakkerlakken tussen de snaren rondwandelen (…)Wij zijn idioot, hier, wij Westerlingen in dit land. Waarom brengen we hier geheel de nasleep van onze dure beschaving, die het hier toch niet uithoudt!
Waarom wonen wij niet hier in een fris bamboe-huisje, slapen op een tiker, kleden ons in een kaïn pandjan en chitsen kabaai, met een slendang over de schouder, en een bloem in het haar.
Al jullie cultuur, waarmee je rijk wilt worden, – dat is een Westers idee, dat mislukt op den duur. Al onze administratie – dat is vermoeiend in de warmte. Waarom – als wij hier willen zijn – leven wij maar niet eenvoudig en planten wij padi en leven wij van niets…”