De absolute vrijheid van Marcuse

Deel dit:

Volgens Marcuse is onze vrijheid een illusie. Wat wij willen komt niet van onszelf, maar wordt ons opgelegd door de consumptiesamenleving waarin wij opgroeien. Hierachter gaat sociale repressie schuil. Sociale verwachtingen, consumptie als prestatie, FOMO: We denken dat we vrij zijn maar worden ondertussen gedirigeerd als dienstbaar aan het systeem van de consumptiemaatschappij. Onze westerse samenleving noemt Marcuse daarom ‘in werkelijkheid een totalitair regime’.

Verder lezen De absolute vrijheid van Marcuse


Deel dit:

Kennis omwille van zichzelf?

Deel dit:

“De idee dat de kennis omwille van zichzelf moet worden gezocht is recentelijk verlaten.”

Ik lees deze zin in de inleiding van een boekje over Indiase filosofie, maar de herkomst doet niet zozeer ter zake. Wel het jaartal waarin het geschreven is: 2000. Ik denk dat dit waar is en zeker nog actueel, hoewel het woord ‘recentelijk’ natuurlijk relatief is.

Het is toevallig dat ik dit lees nadat ik juist “het Kralenspel” van Hesse dichtsla, waarin een utopische samenleving wordt geschetst, die juist puur en alleen draait om het zoeken van kennis omwille van zichzelf.

Dit is een spanningsveld. Enerzijds doet het waarderen van kennis slechts om het praktisch nut (of erger: de marktwaarde) de zoektocht naar kennis geweld aan. Door kennis alleen te waarderen om haar waarde voor de samenleving, wordt de zoektocht naar die kennis dusdanig gefrustreerd, dat er uiteindelijk minder gevonden wordt dat voor de samenleving tot nut zou kunnen zijn, juist omdat die vraag te vroeg gesteld wordt.

Anderzijds is het wereldvreemde praktiseren van de kennis omwille van de kennis zelf ook gevaarlijk: in Hesse zijn roman verwaarloost de theoretische samenleving haar taak om haar kennis te delen met de wereld om zich heen. Dat leidt ertoe dat de wereld om haar heen deze samenleving steeds meer als nutteloos ziet, en haar uiteindelijk ook als nutteloos terzijde kan schuiven en vernietigen.

Ziehier het gevaar voor de geesteswetenschappen – of wetenschappen in het algemeen – die hun taak van voorlichting van mensen buiten de universiteit niet serieus nemen (een van de stokpaardjes van Jona Lendering – lees zijn blog ).

In die zin heeft de man in de ivoren toren het vercommercialiseren van de kennis aan zichzelf te danken. Als die berg niet naar Mozes komt, gaat Mozes wel naar die berg. Dat doet Mozes dan op zijn eigen manier – en dat is niet noodzakelijk de manier van de berg.


Deel dit:

Steeds als ik zin van het leven te pakken heb komen ze weer met iets nieuws

Deel dit:

DE moderne filosofie lijkt de vraag ‘hoe moet ik leven’ een beetje in de steek gelaten te hebben. Voor de Griekse en Romeinse filosofen stond die vraag centraal, tegenwoordig hebben filosofen het liever over ‘wat is waar’… Verder lezen Steeds als ik zin van het leven te pakken heb komen ze weer met iets nieuws


Deel dit:

Wijnberg is de weg kwijt

Deel dit:

Rob Wijnberg gebruikt filosofisch relativisme om het innemen van een positie in het vluchtelingendebat te vermijden. Dan heeft hij toch het relativisme niet goed begrepen. 

Iedereen heeft wel eens mindere momenten. Rob Wijnberg, die ik over het algemeen erg sterk vond in zijn opinies, lijkt echter de laatste tijd wat verder de weg kwijt. Vol verbazing las ik zijn laatste stuk bij de Correspondent, waarin hij dat ook feitelijk zelf toegeeft. Hij gebruikt hier filosofisch relativisme om geen positie in te nemen in het vluchtelingendebat. Hoe je het ziet, dat is immers een kwestie van perspectief, meent Rob. En dus stelt hij:

“Solidariteit, is dat: je land openstellen voor hen ver weg, of je land behouden voor hen die het hebben opgebouwd?

Compassie, is dat: opkomen voor het lot van de vreemdeling in een oorlog, of voor die van je buurman die naast het azc woont?”

Bij zulke regels uit de pen van een filosoof valt mijn mond open van verbazing. Goed, je kan natuurlijk een eigen-volk-eerst-gedachte verdedigen, met pragmatische argumenten. Maar noem het dan geen solidariteit en compassie, want dat is het niet.

Nog even los van de vraag of solidariteit en compassie goed of slecht zijn, het zijn nu eenmaal begrippen die van zichzelf geen ruimte laten voor keuzes. Je kan stellen dat het opnemen van vluchtelingen te duur is en de welvaartsstaat in gevaar brengt. Als je kijkt naar de aantallen vluchtelingen waar dat over gaat is dat overigens volkomen onterecht, maar theoretisch is het natuurlijk helemaal waar dat wie oneindig solidair is en oneindig veel compassie heeft, dit niet lang vol zal houden. Want de wereld op zijn schouders dragen, dat kan alleen Atlas. Maar als je grenzen en voorwaarden stelt aan je solidariteit en compassie, is dat van zichzelf natuurlijk geen solidariteit en compassie.

Opvallend ook dat hier het relativisme wordt gebruikt om een politieke discussie uit de weg te gaan. Het doet me denken aan hoe het cultuurrelativisme normaal gehekeld wordt door het rechterkamp: als alle culturen gelijk zijn, dan kan je nooit kritiek hebben op een andere cultuur.

Ik heb dat altijd onzin gevonden. De filosofische relativist die denkt dat zijn relativisme het oordelen in de weg staat, moet dringend terugkeren tot de koning van het relativisme, de filosoof met de hamer, Friedrich Nietzsche. Een pure relativist, maar één met passie. Wie geen oordeel durfde te geven, was volgens hem een lijk, die verloochent zichzelf. En met Nietzsche waren bijvoorbeeld ook de filosofen Jean Paul Sartre en Foucault diepe relativisten. Je kan je ook deze mannen onmogelijk verwijten onpartijdige twijfelaars zonder oordeel te zijn. Deze filosofen vonden in hun relativisme juist de basis voor hun activisme. Twijfel is altijd goed, maar dat neemt niet weg dat we al twijfelend wel keuzes kunnen maken. En laten we dat als filosofen vooral blijven doen. Anders is onze twijfel voor niets.

Dit blog verscheen eerder op Sargasso.nl


Deel dit:

Keuzestress of Slavernij?

Deel dit:

Op 18, 19 en 20 april 2012 werd de VARA-documentaire “Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap” uitgezonden. In die documentaire werd kortweg gesteld dat ons denken over vrijheid doorgeschoten is ten opzichte van de andere twee waarden.

In het eerste deel van de documentaire wordt een beeld geschetst van onze samenleving waarin vrijheid niet meer zomaar het zich vrijvechten van onderdrukkers is. Eerder wordt vrijheid nu opgevat als de absolute vrijheid van anderen: het individu kiest voor zichzelf het meest perfecte leven.

Dit heeft, zo beweert de documentaire, zeer nadelige gevolgen. Vrijheid is hier namelijk een examen mee geworden, en de veelheid van keuzes leidt tot keuzestress. Het gemiddelde bereiken is voor ons vrije individuen niet bevredigend genoeg: de gemiddelde burger voelt zich daarom een verliezer. Ook blijven de maatschappelijke gevolgen niet uit. Een cultuur van hoge doelstellingen en hoge beloningen aan de bovenkant van de samenleving wakkert de hebzucht aan en nodigt uit tot fraude, waardoor aan de top ruimte komt voor een gewetenloze graaicultuur: ziehier de crisis.

Dan is er nog een groot nadeel: omdat wij in deze cultuur de vrijheid van anderen daarbij als concurrenten zien, roepen wij op tot repressie van wat ons kan bedreigen. Dat heeft het gevaar uit te monden in het onderdrukken van hen die niet mee kunnen komen; de onderkant van de samenleving. Aan het einde van het eerste deel wordt bovendien gesuggereerd dat onze vrijheid een schijnvrijheid is, omdat wij zonder er zelf al te lang bij stil te staan gemanipuleerd worden door marketingtrucs om een bepaald consumerend leven te leiden.

In deel twee en drie van de documentaire worden de voordelen van het uitgaan van het gelijkheidsbeginsel en de herleving van de waarde van broederschap bepleit. Zo worden wetenschappelijke vondsten die benadrukken dat lagere inkomensverschillen en het goed-doen-naar-de-ander positieve psychologische effecten hebben breed uitgemeten. Zeer belangrijke vingerwijzingen inderdaad, waar zowel de burger als politici meer rekenschap van zouden moeten nemen. Maar hoe sympathiek ook, ik denk dat dit onvoldoende antwoord is op de bovengenoemde problemen met het vrijheidsideaal.

Misschien is het nuttiger het huidige vrijheidsideaal zelf nog eens wat nader onder de loep te nemen voordat wij oordelen dat het te ver zou zijn doorgeschoten. Want zij wij nu eigenlijk wel zo vrij als we denken? Is onze huidige vrijheid niet een illusie? Een heel belangrijke filosofische vraag die we om daarachter te komen eerst moeten beantwoorden is: Wat is vrijheid?

Natuurlijk, wij kennen in ons land de onderdrukking door de overheid zoals in vroeger tijden niet, en daarbij hebben we veel beklemmende tradities van ons afgeschud. Wat dat betreft zouden we kunnen stellen dat we in onze huidige maatschappij vrijer zijn dan ooit. Vrij zijn van anderen lijkt in het verlengde daarvan te liggen. Maar die gedachte gaat uit van een beeld van vrijheid die misschien wat te beperkt is. Vrijheid is namelijk wellicht niet alleen de vrijheid van anderen, maar ook en bovenal de vrijheid van zichzelf.

Lastig te volgen? Een extreem voorbeeld: Wie iemand met een dwangneurose met een grote hoeveelheid geld en permissie voor alles wat denkbaar is loslaat in het veld, zou kunnen stellen dat deze persoon ultiem vrij is. Zo zal die arme stakker zich echter nooit voelen. En zoals iemand met een dwangneurose in zijn vrijheid beperkt wordt door zijn eigen ziekte, worden ook zogenaamd normale mensen beperkt door de manier waarop hun persoonlijkheid is opgebouwd. De belangrijkste oorzaken van onze onvrijheid zijn namelijk onze eigen beperkingen.

En beperkingen, daar hebben we er nogal wat van. Om te beginnen zijn wij als mensen natuurlijk beperkt in onze vrijheid door de grenzen aan onze lichamelijke vermogens. Voor ons lichaam hebben wij voeding, veiligheid en rust nodig, en we zijn niet onsterfelijk. Verder is niet iedereen even sterk. Weliswaar worden in onze maatschappij mensen met lichamelijke beperkingen wel een beetje geholpen, toch heeft een lichamelijk ziek of zwak mens een achterstand ten opzichte van de sterkere medemens.

Nog veel belangrijker dan die lichamelijke beperkingen zijn de beperkingen van onze geestelijke vermogens. Onze maatschappij is behoorlijk rancuneus naar mensen die weinig intelligentie hebben – zij verdienen minder en worden in gesprekken minder serieus genomen. En dat terwijl intelligentie toch in hoge mate aangeboren is en zij aan dat gebrek aan intelligentie niet zoveel kunnen doen.

Dit is echter slechts het begin van onze beperkingen. Als wij verder nadenken over hoe vrij wij zijn dan moeten we concluderen dat we ook nooit vrij waren in het kiezen van onze eigen persoonlijkheid. Wij hebben onze persoonlijkheid niet zelf geschapen. Onze denkpatronen, reflexen en routines zijn voor een belangrijk deel aangeboren, en voor een ander deel aangeleerd tijdens onze jeugd. Wij hebben niet alleen ons lichaam en ons brein met hun sterktes en zwaktes niet zelf ontworpen, wij hebben ook onze jeugd niet uitgekozen. Wij hebben bovendien de taal die wij gebruiken en dus de patronen waarin wij denken niet zelf ontworpen, en we hebben de informatie die tot ons komt voor het grootste deel niet zelf geselecteerd. Toch wordt onze persoonlijkheid juist door al die zaken gevormd.

En los van dat we onze persoonlijkheid dus al niet zelf ontworpen hebben kunnen we hem ook niet zomaar veranderen. Al te vaak handelen we zonder erover na te denken. Dat is goed, want anders zouden we niet kunnen overleven. Maar door dit te vergeten worden wij wel willoze de slaven van onze natuurlijke of aangeleerde reflexen, de routines waar we onbewust telkens in vervallen: minder vrij dus. En ook waar we ons van die ingesleten patronen wél bewust zijn, is de keuze om ervan af te wijken niet altijd zomaar mogelijk. Afwijken van onze dagelijkse gewoontes gaat niet zelden gepaard met onzekerheid en angst. En dan is er ook nog het verschijnsel verslaving: waar we ons juist volledig bewust zijn van onze routines en reflexen, maar ons er toch machteloos tegenover voelen.

Dan zijn er nog de sociale beperkingen aan onze vrijheid. De mens blijft zijns ondanks een sociaal dier. Van de sociale druk om ons heen zijn wij vaak niet bewust, en daarmee wordt deze des te groter, omdat we ons er niet tegen kunnen verweren. Wij zijn met name maar al te geneigd te willen voldoen van de verwachtingen die anderen van ons hebben. Bewust, maar vaker onbewust nemen we die verwachtingen ten opzichte van onszelf over. Wat wij willen is dus vaak gewoon dan wat anderen verwachten wat wij willen. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat deze effecten telkens weer sterker blijken dan mensen zelf beseffen.

Het besef van al deze beperkingen aan onze vrijheid staat haaks op de mythe dat de mens vrij is. Het beeld dat we onszelf zouden maken is een illusie.

En alsof dat alles nog niet genoeg is komt er nog een extra moeilijkheid bovenop, en dat is dat wij als individu zelf ook nog eens geen vaste eenheid vormen. Want los van al deze beperkingen zouden we als we nu werkelijk vrij waren ook een duidelijk antwoord moeten kunnen geven op de vraag: wie zijn wij eigenlijk zelf? Zijn wij diegene die wij willen zijn, of diegene die wij werkelijk zijn? Die zaken zijn al vaak strijdig met elkaar. En daar bovenop is onze wil op zijn beurt vaak ook nog eens intern tegenstrijdig.

“Gewoon jezelf zijn” is tegenwoordig voor veel mensen een motto, maar wanneer iemand écht werk maakt van dit motto blijkt dat nog helemaal niet zo gewoon. Want hoe verhoudt “gewoon jezelf zijn” zich tot zaken als twijfel en zelfbeheersing? “Gewoon jezelf zijn” is een verdomd lastige opgave als we beseffen dat ze geen ondeelbare eenheden zijn maar eerder continu in een innerlijke strijd verwikkeld.

En daarbij komt nog eens de twijfel over of wij onszelf wel los kunnen zien van onze omgeving, omdat we erdoor worden gemaakt. In hoeverre is die omgeving als wij daar een product van zijn niet ook een deel van onszelf? De grens van wat een mens is en wat zijn omgeving is vervaagt daarmee.

Wie werkelijk vrij wil zijn heeft nog een lange weg te gaan, en zal om te beginnen moeten beseffen dat absolute vrijheid, zo deze al wenselijk zou zijn, onmogelijk is om te bereiken. Wij zijn in alles gemaakt door en verbonden met onze fysieke en sociale omgeving, en daar bovenop is de zoektocht naar vrijheid met name een zoektocht in onszelf. Om werkelijk vrij te zijn zullen we ons daarom moeten verzoenen met hoe wij geworden zijn, ons bewust moeten worden van hoe wij ons tot onze omgeving verhouden, en harmonie moeten zoeken tussen de verschillende krachten in onszelf. Wie daar geen werk van maakt verwart de verwachtingen van zijn omgeving met zijn eigen wensen, de onvrede met zichzelf met prestatiedruk, en de disharmonie binnen zichzelf met keuzestress. Met vrijheid heeft dat allemaal niet zoveel te maken.


Deel dit:

De Vrije Wil bestaat

Deel dit:

Ondanks de aanvallen op de vrije wil zijn er nog genoeg redenen om aan te nemen dat de vrije wil bestaat. In een eerder stuk schetste ik wat beperkingen zijn aan de vrijheid van de mens. Sommige lezers maakten uit dit stuk op dat ik een pleidooi zou houden tegen het bestaan van de vrije wil. Dat is niet waar. Hieronder daarom een pleidooi vóór de vrije wil.

Het wegredeneren van de vrije wil is een hardnekkige ziekte. Onlangs bepleitte Dick Swaab in zijn boek Wij Zijn Ons Brein andermaal dat de vrije wil niet zou bestaan. Volgens zijn redenering zou onze geest niets meer zijn dan een bijproduct van chemische processen.

De oorsprong van die theorie waarin de vrije wil verdwijnt zit diep, en hangt samen met een deterministische wereldvisie. De mens heeft de neiging zijn omgeving te omschrijven door middel van oorzaak-gevolg-relaties. Het succes daarvan leidt tot de volgende gedachte: als de wereld zo goed te omschrijven is door middel van wetten, misschien zijn het dan wel die wetten waaraan de wereld volledig ondergeschikt is. De wereld inclusief de mens dus.

Deze gedachte heeft mensen van alle tijden uit het lood geslagen. Want als alles onontkoombaar is, wat moeten we dan nog met onze vrije wil? Kunnen we sowieso nog wel verantwoordelijk stellen en oordelen vellen? In de oudheid hingen met name de Stoïcijnen de deterministische filosofie aan. Volgens hen luistert de hele wereld naar één centrale natuurwet: de logos. Of de oorzaken van ons gedrag nu van binnenuit ons komen, bijvoorbeeld uit de hersenen, of dat ze van buitenaf komen; als onderdeel van dit grotere spel blijft er voor de mens als vrij wezen in de Stoïcijnse filosofie maar weinig over. Natuurlijk hebben ook de Stoïcijnen aan deze patstelling proberen te ontkomen, maar erg geloofwaardig waren ze daarin niet. Vandaar dus ook dat de grote lijn van de Stoïcijnen lijkt te zijn dat je maar beter kan berusten in de situatie waarin je bent, in plaats van je ertegen te verzetten.

Op zich een goed advies maar het is niet des mensen om daarmee akkoord te gaan. Het klassieke verweer tegen zo een filosofie is die van het dualisme. Om te ontsnappen aan die natuurwetten nemen we gewoon aan dat er naast de materiële wereld ook nog een andere wereld is: die van een God, een geest, een ziel, of iets anders dat niet-materieel is, en dat kan de materie dan af en toe voor ons een onvoorspelbare kant op duwen. Klaar, opgelost. We kunnen weer heerlijk oordelen en de wereld verdelen in goed en kwaad.

Veel mensen nemen met zo een onwetenschappelijke verklaring echter geen genoegen. Gelukkig zijn er ook denkers die andere oplossingen gevonden hebben voor de vrije wil om toch te kunnen bestaan in een materialistische wereld. De filosoof Epicurus bijvoorbeeld ging uit van het atomisme, en ook die kleine bolletjes luisteren volgens hem naar de wetten van oorzaak en gevolg. Alleen, voor Epicurus was het hebben van een vrije wil essentieel. Vandaar dat hij daarvoor de veronderstelling poneerde dat die bolletjes af en toe volstrekt willekeurige en onverklaarbare afwijkingen hadden. En die afwijkingen, die waren dan natuurlijk het product van de vrije wil.

Aardig gevonden nietwaar? De grap is dat anno nu, 2300 jaar later, mensen dezelfde opgeluchte conclusie trekken uit de vondsten van de kwantummechanica. In de kwantummechanica gaat het namelijk om deeltjes die zich verdomd onvoorspelbaar blijken te gedragen, en alleen maar te begrijpen zijn door rekening te houden met fundamentele onzekerheden. Die deeltjes lijken zich kortom lekker te onttrekken aan de ijzeren natuurkundige wetten en er een heerlijk zooitje van te maken. Het idee is natuurlijk: als die deeltjes dat kunnen, dan kunnen wij dat ook. Leve de vrije wil!

Deterministen zullen hier echter op zeggen dat die wetten voor zowel mensen als subatomaire deeltjes nog steeds bestaan, maar dat we het door de onnauwkeurigheid van onze waarneming gewoon niet zo zuiver zien.

Het debat hierover is ook in de moderne natuurkunde onderwerp van controverse. Onderzoekers van kwantummechanica zoals Werner Heisenberg betoogden dat de werkelijkheid juist fundamenteel niet zou luisteren naar wetten. Einstein aan de andere kant geloofde heilig in hogere natuurwetten waar alles naar luistert, en in dit licht kan dan ook zijn uitspraak “God doesn’t play dice” worden opgevat. Die God is dan die natuurwet, ziet u?

De filosofie was er echter al langer achter dat het geloof in natuurwetten met name een geloof is, en geen wetenschap. De filosoof David Hume wees er al op dat wij geen oorzaak-gevolg-relaties zien, maar slechts dat het ene nu eenmaal vaak op het andere volgt. Of daar een wet achter zit of dat het gaat om stom toeval is een kwestie van interpretatie. Het oorzaak-gevolg-mechanisme zegt daarom eerder iets over de manier waarop wij de werkelijkheid benaderen dan over de werkelijkheid zelf. Dit idee werd door Immanuel Kant opgepikt en verder uitgewerkt, waarna Nietzsche uiteindelijk de bal het doel in trapte door poëtisch te concluderen: God is dood… waarmee hij bedoelde dat er wat hem betreft geen enkele zekerheid meer over was.

Zo zien we trouwens dat het woord God voor vele zaken bruikbaar is: waar de dualisten God gebruikten om de vrije wil te redden van de natuurwetten, zien modernere denkers de natuurwetten zelf als een soort allesbeheersend opperwezen, waar we om de vrije wil te redden ons maar beter vanaf kunnen maken. Hoe dan ook, natuurwetten of niet, ik hoop dat de lezer ondertussen beseft dat ieder antwoord op de vraag of deze uiteindelijk wel of niet bestaan eerder een kwestie van geloof is dan van een wetenschappelijke waarheid.

Zitten we nu dan vast? Is het bestaan van de vrije wil daarmee dan ook te bewijzen noch ontkrachten? Misschien maken we het ons in deze discussie wel veel te moeilijk. We hebben immers één aanname nog niet nader onderzocht. Namelijk deze: is het werkelijk zo dat een deterministische wereld, zo deze bestaat, in tegenspraak is met de vrije wil?

Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we nog eens goed kijken naar het begrip “wil”. Wanneer ik graag wil eten, dan kan dat komen doordat ik al lange tijd niet gegeten heb. En dat kan weer liggen aan iets dat buiten mijn macht ligt, bijvoorbeeld omdat men mij zonder eten heeft opgesloten. De oorzaak van dat ik wil eten ligt dan, zou je kunnen zeggen, buiten mezelf. Maar dat neemt nog niet weg dat ik graag wil eten, en dat ik het ook echt zélf ben die dat wil. In dat kader is voor het volstrekt irrelevant voor de wil of die natuurwet van het determinisme wel bestaat.

Dan het begrip “vrijheid”. Het heeft volgens mij pas zin om te spreken over beperking van onze vrijheid wanneer wij dingen wel zouden willen, maar door beperkingen niet kunnen. Als er helemaal geen beperkingen zijn aan onze wil, geen beperkingen vanuit de externe wereld en geen beperkingen vanuit onszelf, en ik lekker kan doen wat ik wil, wat heeft het dan nog voor zin te zeggen dat ik niet vrij zou zijn? Dat wij zo veel mogelijk onze eigen wil volgen, dat is duidelijk. Waar die wil vandaan komt is dat niet, maar ook als wij dat wel zouden weten, dan maakte dat ons niet minder vrij.

Het is natuurlijk heel mooi wat neurologen als Swaab allemaal vinden. Toch is het onzin om alles te willen reduceren tot willoze chemische processen. Want stel bijvoorbeeld: wij vinden een homo-kwabje in de hersens. Dan nog is het natuurlijk niet gezegd of de persoon die het kwabje draagt homo is vanwege dat kwabje, of dat hij nu juist zo een kwabje heeft omdat hij homo is. Het is een kip-ei-verhaal.

Wat Swaab natuurlijk bedoelt is dat onze voorkeuren en gedrag in hoge mate samenhangen met dingen die al lange tijd vast blijken te liggen in ons lichaam: in onze hormoonhuishouding en in de bouw van onze hersenen. Dat klopt natuurlijk. Biologische beperkingen zijn sturend. En ik voegde daar in mijn stuk over vrijheid aan toe dat ook onze sociale beperkingen ons sturen. Veel meer dan we beseffen. Wat ik daarmee betoogde is dat wij onszelf niet maken. Wij kunnen niet willen wat wij willen.

Maar ook al hebben we onszelf niet ontworpen, dan nog kunnen wij wél proberen onze wil te volgen. Daarvoor is het eerst nodig onze eigen wil te leren kennen. Dat is op zich al niet makkelijk want we zijn tegenstrijdige wezens. Verder moeten we onze wil afstemmen op onze omgeving. Ook dat is niet makkelijk want zoals ik vorige keer betoogde is de mens ook weer niet los te denken van zijn omgeving. Een hele opgave dus, vrij worden. Maar theoretisch gezien geen onmogelijkheid.


Deel dit:

HHhH – een heerlijk maar volkomen fout boek

Deel dit:

Waarin de auteur de bestseller HHhH bespreekt, en hij lagen in het boek ontdekt die zelfs de schrijver waarschijnlijk niet begrijpt.

In Europa en Amerika, overal wordt het boek HHhH van de fransman Laurent Binet de hemel ingeprezen. Het boek over de waargebeurde aanslag van het Tsjechische verzet op de nazileider Heidrich is nog steeds een bestseller. Bij het lezen ervan vielen me echter een heel aantal dingen op die ik in geen recensie teruglas. Vandaar dat het mij de moeite waard lijkt om er nog één kritische recensie tegenover te zetten.

 

Feit en fictie

Binet veroordeelt aan het begin van zijn boek alle fictie, en doet dat af als “kinderachtig”. Daarbij heeft hij zichzelf de opdracht gegeven een boek te schrijven over alleen maar de feiten. In zijn woorden om zijn hoofdpersonen “recht te doen”.

Dit levert een flinke worsteling op, want natuurlijk zijn niet alle feiten over de aanslag op Heidrich en de verzetshelden bekend. Het uitgebreide verslag van deze worsteling, die het hele boek door blijft lopen, maakt het interessant.

Feit en mening

Goed, Binet wil zich dus beperken tot de feiten bij zijn beschrijvingen. Maar omdat de man wel degelijk een mening heeft, schrijft hij die er continu naast. Kijk, en dat vind ík nou kinderachtig. Waarom niet alle misdaden van de nazi’s beschrijven en de lezer zelf een oordeel laten vellen? De gruwelijkheden die hij beschrijft, zeggen meer dan genoeg.

De rancune van Binet tegen iedereen in het verhaal die de nazi’s niet al te hard tegen de haren in wilde strijken, ook al is het uit pure angst of onmacht, is daarbij exemplarisch voor de typische na-oorlogse politieke correctheid van de beste stuurlui die aan wal staan.

Zwart-wit

Maar deze fout gaat nog verder. Alle nazi’s die Binet beschrijft, wil hij ook tot fysiek lelijke misbaksels maken. Allemaal hebben ze rattenkoppen of een paardenhoofd. Zijn verzetshelden daarentegen hebben allemaal op zijn minst fonkelende ogen, en ook als ze overduidelijk puur lelijk moeten zijn geweest roemt hij hun uitstraling. Deze neiging doet mij onwillekeurig denken aan de stelling: alle joden hebben een haakneus.

Vooral omdat deze neiging verder dan alleen maar het fysieke. Alle Duitse soldaten én Duitse burgers worden door Binet omschreven als ellendelingen waarvan het uiteraard niet erg is als er een paar sneuvelen door kogels van zijn helden. Terwijl de soldaten ook vaak maar jochies in dienstplicht waren, en wie Duits geboren is natuurlijk nog geen erfelijke slechtheid in zich heeft.

Binet maakt het nog bonter. Hij noemt de beslissing van een Tsjechische koning om Duitse gastarbeiders te importeren, in nota bene 1200 na christus, een “historische fout”…. alleen maar omdat Hitler er 700 jaar later misbruik van zou maken.

Dit lezende bekroop mij een sterk gevoel van Blut-und-Boden-denken. Hoe kan iemand die een boek wil schrijven tegen het naziregime deze denkfout maken?

Verzet

Binet zelf vindt verder dat hij met zijn roman recht heeft gedaan aan zijn helden, en bewezen heeft dat het harde verzet altijd tot de beste resultaten heeft geleid. Ook daar ben ik naar aanleiding van zijn eigen geschrift nog bepaald niet van overtuigd. Het strategisch belang van de dood van Heijdrich is hoogst twijfelachtig, en door de represailles naar aanleiding van de aanslag zijn duizenden onschuldige burgers omgebracht. Hele dorpen zijn platgebrand en is feitelijk het hele Tsjechische verzet ontmaskerd en opgepakt.

Maar Binet stelt daar doodleuk tegenover dat de aanslag volgens hem alleen al zin had omdat doordat de Duitsers deze represailles uitvoerden de mondiale publieke opinie zich tegen hen keerde. Hierbij valt mijn mond open van verbazing. Dit is als de Holocaust leuk vinden omdat daarmee tenminste duidelijk werd dat de nazi’s zo een akelige filosofie hadden. De wereld op zijn kop.

Stijl

En dan de schrijfstijl. Het boek is zeer meeslepend geschreven: de lezer legt het niet weg. Maar de retoriek van helden met fonkelende ogen en schurken met een rattenkop doet af en toe toch meer aan kinderboeken of de boeketreeks denken dan aan literatuur, en de klungelige wijze waarop Binet af en toe zijn eigen liefdesleven op halfslachtige wijze met het verhaal probeert te verweven is ronduit gênant.

Postmodern

Naar mijn mening is de opdracht die Binet zichzelf gegeven heeft om zich bij de feiten te houden sowieso onmogelijk. Ieder oplepelen van feiten door middel van woorden wordt immers gekleurd door interpretatie. Dus ook als Binet een boek geschreven had over zijn eigen leven, over zaken waar hij met zijn neus dagelijks zelf bij zat, was zijn boek fictie gebleven.

Mij lijkt dat echter geen ramp. Een schrijver gebruikt naar mijn idee dan ook geen beelden om iets of iemand uit het werkelijke leven recht te doen, maar om zijn eigen interpretatie, zijn eigen fictie, aan de lezer over te brengen. Mijns inziens is fictie dan ook bepaald niet “kinderachtig”. Het is de kern van literatuur.

In sommige recensies wordt dit boek een postmoderne roman genoemd. In zoverre terecht waar de postmoderne literatuur zich kenmerkt door het centraal stellen van de moeilijke relatie tussen feit en fictie, waarbij de auteur vaak ook tot onderwerp wordt van zijn eigen boek. Dit wordt dan meta-fictie genoemd.

De kern van de postmoderne filosofie echter, de stelling dat een absolute waarheid niet bestaat, wordt in het boek juist ontkend. Integendeel, het boek is tot het einde toe een pleidooi voor de zoektocht naar die absolute waarheid, en daarmee de getuigenis van een mijns inziens nogal verdacht zwart-wit denken.

Conclusie

Dit boek zou voor wie het ook te interpreteren zijn als een poging van de schrijver om zijn poging om “de waarheid” op te schrijven, in het belachelijke te trekken, zoals in een echte postmoderne roman gebeurt. Ook zou het boek een prachtige afrekening kunnen zijn met de neiging om in zwart-wit-stellingen te denken, en zo zelfs in de valkuil te lopen onbedoelde rassentheorieën op te stellen. Of het zou een afrekening kunnen zijn met de blindheid van de verering van de mensen die deelnamen aan het gewapend verzet. En dit alles dan subtiel in het belachelijke getrokken door een bombastische schrijfstijl.

Wat dat betreft vond ik het ook een prachtig boek om te lezen. Ik heb alleen niet het idee dat de schrijver dit zo bedoeld heeft. En ook zie ik hier in de onverdeeld lovende recensies niets van terug. Het geheel komt op mij dan ook over als een net iets te goed geslaagde literaire versie van dertig minuten van Arjan Ederveen, waarvan niet alleen de argeloze kijker, maar ook de maker de diepere laag ontgaat.


Deel dit:

Epicurus’ Brief over het Geluk

Deel dit:

Epicurus staat bekend als de hedonist die stelde dat het doel van de mens was zijn eigen genot te volgen. Hij werd als goeroe aanbeden en filosofeerde met zijn vrienden in zijn beroemde achtertuin, waar ook vrouwen en slaven welkom waren, en dat spreekt in het licht van een genotsfilosofie natuurlijk tot de verbeelding.

Toch pleitte hij voor een uiterst gematigd leven. Immers, overdaad schaadt, onverzadigbaar verlangen heeft niets met geluk van doen, en soms moeten we minder leuke dingen doen om leuke dingen te bereiken. Geluk was voor hem uiteindelijk het zich vrijwaren van angst en pijn en daarvoor is evenwichtig en deugdzaam leven nu eenmaal noodzakelijk.

De filosofie van Epicurus is daarom naar mijn idee voor onze tijd aantrekkelijk. Genot is volgens hem uiteindelijk de enige natuurlijke maatstaf die we hebben. De goden voor zover ze al bestaan bemoeien zich niet met ons en alles is gewoon strikt toevallig, maar bang voor het lot hoeven we niet te zijn door de eigen evenwichtigheid die Epicurus ons leert. Angst voor de dood is volgens hem onzinnig, want die kunnen we zelf toch niet ervaren, en prettig leven is uiteindelijk oneindig veel belangrijker dan lang leven.

De veelgehoorde kritiek dat Epicurus’ filosofie immoreel zou zijn, is onterecht. Sterker nog, waar Plato zijn moraal baseert op een hogere waarheid, Aristoteles op een bestemming van de mens, en de stoïaut;cijnen op de logos/natuur, is de moraal van Epicurus uiteindelijk naar mijn mening veel steviger, want immers gebaseerd op genot, en daardoor veel minder kwetsbaar voor de verleidingen daarvan, en dus voor hypocrisie. Bovendien zijn concepten als een hogere waarheid, een menselijke bestemming of een logos naar mijn idee hoogst betwijfelbaar, en daarbij (of daardoor) meestal ronduit vaag en geven ze aanleiding tot oneindig veel meningsverschil en misverstand. Filosofie is natuurlijk al vaag genoeg, en dit soort gezwam over “de natuur” geeft ook in de Stoa (de filosofie van de stoïaut;cijnen) naar mijn idee al genoeg aanleiding tot dwalingen, en onderdrukking van genot, en dus van zichzelf en anderen, om over de filosofie van Plato maar te zwijgen. Niet toevallig worden de Stoa en het Platonisme gezien als de morele voorlopers van het christendom – en hypocrieter en mensonderdrukkender is volgens mij de moraal zelden geweest als in de monotheïaut;stische godsdiensten.

Epicurus pleit niet alleen voor matigheid, maar komt ook met een omschrijving van rechtvaardigheid die vooral begrijpelijk en praktisch is: “Natuurlijk recht is een afspraak die gericht is op nut, en die als oogmerk heeft dat men elkaar niet benadeelt en niet door elkaar benadeeld wordt.” Kijk, daar kan ik wat mee.

Toch zitten er grenzen aan deze utilistische moraal. Zo vindt Epicurus dat er met betrekking tot al die levende wezens “die niet bereid of in staat zijn geweest verdragen te sluiten” geen recht of onrecht is. Bij Epicurus blijft de mens redelijk alleen, en hij raadt dan ook aan een teruggetrokken en onmaatschappelijk leven te leiden.

Kom ik op een kritiek van Cicero die mijns inziens wel weer terecht is. Hij merkt op dat hij voor Epicurus’ volgelingen maar hoopt dat ze niet teveel mensen ervan overtuigen om zich terug te trekken, want als er niet meer aan politiek gedaan wordt en iedereen zich alleen maar om zijn vrienden bekommert, zal het met de voorspoed en vooral de vrede in “hun tuintjes” snel gedaan zal zijn.

En daar wil ik aan toevoegen dat als Epicurus in onze tijd zou kunnen kijken, hij wellicht zou moeten toegeven dat wie aan de natuur geen recht toekent uiteindelijk zal moeten concluderen dat er naar verloop van tijd nog maar verdomd weinig in zijn tuintje wil groeien.

Wat dat betreft is de verdediging van Epicurus voor de vriendschap, die hij heel hoog had zitten, dan wel hoopgevend. Waar hij toe moet geven dat vrienden lang niet altijd meer genot leveren dan pijn, omdat ze je niet alleen kunnen verraden, maar je ook de pijn en het ongeluk van je vrienden hebt te verdragen, beseft hij ook weer dat zonder vertrouwen en een onvoorwaardelijkheid echte vriendschap niet mogelijk is. Deze contradictie laat zich slecht rijmen met zijn filosofie van nut en genot. En dus komt hij met een kunstgreep die eigenlijk niet in zijn filosofie van persoonlijk genot past. Hij zegt dat de persoon als het ware in zijn vriend een alter ego ziet en zodoende de lust een gezamenlijke lust is.

Hoe dan ook beperkt dit buiten-zichzelf-treden zich bij Epicurus tot een kleine kring vrienden. Als je die kring wilt oprekken, wat ik zou willen doen, kom je via Epicurus als vanzelf weer dichter bij de Stoa terecht, die van het leven in harmonie met de natuur hun hoogste credo hadden gemaakt.

Nu, tussen deze twee filosofische polen heeft het gros van de romeinse filosofie zich dan ook afgespeeld. Vandaar ook die kritieken natuurlijk van Cicero en Seneca, die niet alleen filosofen waren, maar misschien zelfs in eerste instantie vooral staatsmensen.

De waarheid ligt natuurlijk weer ergens in het midden.

Hoe dan ook, het boekje blijft een aanrader.

 

Het boekje “Brief over het geluk”, van Epicurus bevat een heldere inleiding van 50 pagina’s. Daarna een brief van tien pagina’s, en verder nog in 2x 10 pagina’s het totaal van de leerstellingen die van Epicurus bewaard zijn gebleven (mooie uitspraken die iedere scheurkalender zouden sieren). Epicurus compleet én in notendop.


Deel dit:

Repliek op Frits Staal

Deel dit:

(Over de rol van filosofie in de moderne samenleving)

Volgens de op 19 februari 2012 overleden filosoof Frits Staal is het enige waar de filosofie op uit moet zijn het vinden van de waarheid. Volgens Staal verdwijnt de filosofie dan ook en wordt zij vervangen door wetenschap.

Wanneer we filosofie inderdaad zo zouden beschrijven, had Staal bijna gelijk. Bijna. Maar niet helemaal. De wetenschap kan namelijk niet zonder filosofie. Want als wij meten, wát meten wij dan? Kunnen wij een stelling eigenlijk wel bewijzen door heel veel waarnemingen te doen die overeen komen met de stelling? Als we enkel witte zwanen waarnemen, hebben we dan de stelling bewezen dat zwarte zwanen niet bestaan? Of hebben we pas wat bewezen als we die ene waarneming doen die onze stelling weerlegt? En wat is dan de waarde van die stelling? Is het een natuurwet die we op het spoor zijn, iets dat in de natuur zelf ligt, of is het slechts een stuk gereedschap van onszelf om die natuur te proberen te ordenen, die meer bij onszelf dan bij de natuur hoort? Over dit soort vragen gaat de wetenschapsfilosofie: de wetenschap zelf kan die vragen niet beantwoorden.

Maar waarom de filosofie zo beperkt opvatten als alleen maar de zoektocht naar waarheid? Waar die vraag bij de Boeddhisten, in het Taoïsme, bij de Grieken of bij de Romeinen al een rol speelde, stond deze altijd ten dienste van een veel belangrijkere vraag, namelijk de vraag: “hoe moet ik leven”. Alleen de westerse filosofie was een tijd lang zo naÏef om in navolging van Plato en de katholieke kerk, die beide uitgingen van het dogma van een absolute waarheid, zich zonder verder extra doel te storten op de vraag naar wat De Waarheid is, en de rest van haar taken te vergeten.

Ondertussen is door de moderne filosofie én de moderne wetenschap de hypothese van de kenbare absolute waarheid echter al lang en breed weerlegd. De waarheid hangt af van de waarnemer, dat is iets waar we steeds meer en meer van doordrongen raken. Wie zich daar door postmodernisten niet van laat overtuigen zou die conclusie al kunnen trekken uit de moderne natuurkunde. De moderne wetenschap heeft zich dan ook ontwikkeld van een heilige zoektocht naar de waarheid tot een pragmatische manier van kijken, waarbij het model de plaats heeft ingenomen van de waarheid.

Hier in het Westen is de filosofie echter de afgelopen decennia zó behept geweest met de vraag naar kennis, dat ze het denken over moraal eigenlijk bijna vergeten is. Dat denken wordt zeer onterecht aan religie en bijgeloof uitbesteed. Dit is zo diep, dat gelovigen inmiddels arrogant stellen dat zonder het geloof geen moraal mogelijk is. Dat is natuurlijk onzin. De politieke en persoonlijke moraal zijn te serieuze zaken om daar niet fundamenteel over na te denken, en puur te laten leiden door religieuze dogma’s en waar deze er niet zijn door oppervlakkig sentiment.

Filosofen hebben mijns inziens de taak om het met behulp van hun denken én de uitkomsten van de wetenschap tegen die oude religieuze dogma’s op te nemen, en antwoorden te vinden op vragen als: wat is goed, en: hoe worden we gelukkig. Want dit zijn vragen die de wetenschap alleen nooit zal kunnen beantwoorden. De wetenschap berust immers op waardevrij onderzoek en kan daarom geen moraal uitvinden. Ze kan beschrijven, maar geen verschil maken tussen goed en kwaad, of tussen slechter en beter. De wetenschap heeft geen richting. Juist voor die vragen is er de filosofie.

Misschien moeten we filosofie daarom weer gaan definiëren als wat het is: de wijsgerige zoektocht naar de vraag naar hoe een mens dient te leven. Epicurus schreef dat er geen belangrijkere vragen waren dan deze filosofische vraag. Daar ben ik het mee eens. Wie kan immers een goed leven lijden als hij zich niet eens de vraag heeft gesteld naar hoe hij dat het best kan doen? Met alle respect naar de onlangs overleden Frits Staal; de filosofie blijft altijd nodig. Hoognodig. Juist nu, in een tijd waarin religie in ons denken een stap terug doet, en het discours over politiek, recht en persoonlijke moraal daardoor meer en meer behoefte heeft aan een stevig fundament.

Want zomaar wat roepen, dat wordt op die terreinen al veel teveel gedaan.


Deel dit: